18 november 2012

Kleine bewegingen

‘Ben je toe aan klein?’
‘Ja, vooral.’
‘Want anders?’
‘Anders val ik misschien uit elkaar. Een beetje toch.’
‘En dan raap ik je weer bij elkaar.’
‘Als de stukken nog passen dan, wie weet.’
‘Ik heb alle tijd, ik zoek tot ze passen.’
‘Klein, ik zag het in je ogen. Dat het er was, dat het er kon zijn. En ik schrok een beetje. Misschien dat het daarom zo lang duurde eer ik kwam.’
‘Ik wist dat je zou komen.’
‘Ja?’
‘Ja, je was in mijn droom geweest.’
‘En wat deed ik?’
‘Je kwam heel voorzichtig naast me staan. Ik zat, jij stond nog. Je ging door je knieën, en daarna boog je je hoofd heel traag naar mij. Het raakte me niet, net niet.’
‘En deed jij niets?’
‘Mijn hoofd bewoog heel zachtjes naar het jouwe. Maar we raakten elkaar net niet.’
‘En duurde het lang zo?’
‘Ja, maar nog niet lang genoeg.’
‘Mooi, ik wou dat ik erbij had kunnen zijn. In jouw droom.’
‘Jij mag er altijd bij. En nu moet je je ogen sluiten, denk ik.’
‘Zo?’
‘Ja, zo. Als het goed gaat, zul je alleen het bijna voelen, niet het helemaal.’
‘Ik ben een beetje bang.’
‘Dat hoeft niet. Het is voor mij niet anders.’
‘Ben je al begonnen?’
‘Ja. Hier. En hier.’
‘Ik hoor je adem. Je ademt trager.’
‘Is dat zo? De adem is dichtbij.’
‘Ja.’
‘Er is iets in hoe je staat, hoe je beweegt. Ik kijk er graag naar. Iets als een heel breekbare trots of zo.’
‘Vandaag vooral breekbaar, denk ik. Trots is er niet zoveel.’
‘Voel je dit?’
‘Ja. Ja.’
‘Niet bewegen, nog niet bewegen.’
‘Wat doe je nu?’
‘Ik zal een beeld gebruiken. Na een warme zomerdag kan het zijn dat het landschap nog warm is. Het zindert nog een beetje na. Er lijkt een gloed op het landschap te liggen. Die gloed kun je aanraken.’
‘En het landschap kan dat voelen.’
‘Ja.’
‘Misschien was ik bang omdat ik dit wist. Wat ik nu voel.’
‘Misschien was ik bang. Dat zou ook kunnen.’
‘Ik denk het niet eigenlijk. Je hebt me gevraagd.’
‘Is dat zo?’
‘Ik heb het gehoord, toch.’
‘Dan is het goed. Dat had ik gehoopt.’
‘Misschien wist ik dat ik me thuis zou voelen.’
‘En wou je dat niet dan?’
‘Ik weet het niet. Het is gemakkelijker dat niet te weten.’
‘Misschien moet je nu even dit doen.’
‘Zo?’
‘Ja, zo is goed.’
‘Ik ben wel een beetje verlegen.’
‘Ik niet minder, waarschijnlijk. Maar dat is wel goed.’
‘En de lijnen hier, en de littekens daar?’
‘Ze horen bij jou.’
‘Bij het landschap.’
‘Ja, bij het landschap.’
‘En tot waar komt de gloed?’
‘Dat kan altijd veranderen. Nu tot hier, denk ik.’
‘Ja, zo is het.’
‘Weet je, ik denk dat het nog goed komt.’
‘Denk je?’
‘Ja.’
‘Weet je dat?’
‘Nee.’
‘Dan is het goed. Klein is goed.’

Geen opmerkingen: