22 november 2012

Zichtbaar


Je kijkt ’s ochtends door het raam, en er is mist. Alsof iets zich in zichzelf terugtrekt. Alsof een adem zich terugplooit. De straten zijn ingenomen.

De mooie foto’s in het museum. De wereld van boven gezien. De mevrouw in het bed. De mevrouw in het bad. De mevrouw in het raam. En dan de baby in de wieg. Bijna achtergelaten. En toch zijn nog net twee mensen te zien. Stukjes ervan toch. De dingen die je anders niet ziet. En die er wel zijn. Je kijkt naar jezelf, in het bed, hoe het zou zijn. Wil je het zien?

Terwijl je staat op te stellen voor die grote activiteit komt de minister voorbij gewandeld. Hij huist in hetzelfde gebouw. Hij heeft de nacht doorgewerkt. Het is te zien. Zijn ogen.

De mensen in de zaal. Ze luisteren naar de sprekers. Of doen alsof. Sommigen prutsen op hun kleine computertjes. Anderen kijken wat suffig rond. Naar de mooie mensen die zich mogelijk ergens in het halfduister bevinden. Hopend dat ze niet gezien worden bij het kijken.

Die nacht ga je onrustig slapen. Waarom weet je niet. De kamer ziet er anders uit. Ze sluit je net iets meer in. Als was er mist. Je kunt alleen hopen dat die weg zal zijn, aan de andere kant van de slaap.

De scherpe kant aan die schaar had je niet verwacht, blijkbaar. Het kleine sneetje. Het bloed loopt over je hand. Je doet je best om geen vlekken na te laten op het papier. Het lukt niet helemaal. Er is gelukkig geen aanleg tot relikwie.

Na het concert zegt ze dat de zanger soms helemaal leek te verdwijnen in zijn liedjes. En dat hij dan moest terugkomen. Naar deze wereld. En het was zo, ze heeft gelijk. Alsof hij telkens opnieuw ontdekte dat hij op een podium stond.

Het koppel tegenover je in de trein. Zij wil, om een of andere reden, iets van een ongenoegen uitdragen. Misschien heeft iets haar ongelukkig gemaakt. Ze wil het uitdragen volhouden, zo lijkt het. Zoals een kind wil blijven mokken. Het moet gezien worden. En hij doet zijn best om lief te zijn. Kijkt haar aan, kust haar, streelt haar, allemaal een beetje onhandig. Maar ze laat zich niet vermurwen. Het moet nog even blijven duren.

Je rijdt op het fietspad dat net te smal is voor de twee richtingen waarvoor het voorzien is. Het is donker. De felle lichten van de auto’s verblinden je. Uit de andere richting komt een fietser. Het is een zwarte man. Met een zwarte jas. Op een fiets zonder licht. Even sidder je. Op het moment dat jullie elkaar zullen kruisen, passeert een auto met grote lichten en steekt er net een forse zijwind op. Je hoopt dat je hem niet zult raken, je ziet niets. Er gebeurt niets. Je fietst verder.

Af en toe zie je haar, en denk je: zou ze wel weten hoe mooi ze is?

Je ziet jezelf in de lift in een eindeloze weerspiegeling. Waar blijven al die andere versies van jezelf als je uitstapt?

’s Avonds laat kom je weer thuis. Het schijnsel van buiten zorgt ervoor dat het donker niet alles heeft ingenomen. Je kunt door de kamer gaan, naar de andere kant. Rustig. Om pas daar het licht aan te doen. Het tussendoor. Het onderweg. Het bijna. Het voor het licht. Daar kun je even zijn.

Soms zie je het jongetje in de spiegel. Soms de oude man die geduldig, maar onwankelbaar op je wacht. Soms zie je iemand die je niet kent. Die vreemde man laat je ontheemd achter.

3 opmerkingen:

http://uvi.skynetblogs.be/ zei


Het was in de gloed van een vroege oktober. Net voor de veertiende. En hij droeg 'flyers' rond.
'Vliegers', zo zou ik ze graag vertalen. Je weet wel, van papier.

Hij dacht dat ik een kunstenaar was. Misschien wel omdat ik de ramen aan het insappen was.

En jawel, hij kende 'Jan'.
Een warme man, zei hij.

Ik was echt niet verbaasd over dit 'epitheton ornans'.

Dag Jan.

Jan Mertens zei

Dankjewel Uvi voor die mooie woorden

http://uvi.skynetblogs.be/ zei

Tja, Jan,
en dan was hij zelfs nog niet
van je partij.

Mooie zondag nog.