27 januari 2013

Twee kleine blauwe wantjes

Een reis. Je houdt wel van dat woord. Voor dit onderweg zijn. Een reis over de grens.

De heenreis. Het lichaam moet nog in dit ritme komen. En het bewegen van die andere trein. Die trein die wel rijdt. Na al wat erover te doen was. Over die trein die niet rijdt.

Soms is het alsof het lichaam van je vader het jouwe even overneemt. Alsof je zo zou kunnen weten hoe het was om in zijn verhoudingen te passen.

Hoe het komt, je weet het niet. Dat hetzelfde landschap er zo anders uit kan zien in een stoptrein. Het zijn dezelfde plekken. En toch. Iets is anders.

De sneeuw trekt zich terug, daar in het landschap. Als een gast die nog even aarzelt aan de deur.

Een zoete rilling lijkt de huid van je rug te naderen. Hoe lang je hierop hebt gewacht.

Het koppeltje naast jou speelt een kaartspel. Het geluid van de kaarten. Het raakt iets ouds. Wat is er zo aantrekkelijk aan het geluid van speelkaarten? Je weet het niet.

Met al die stops lijkt het alsof de grens langer wordt voorbereid. En tegelijk is ze ook bijna onverwacht snel voorbij. Ben je aan de andere kant.

De mensen op het perron bij de overstap. Veel soorten rimpels.

De koude ijzeren bank op het perron bij de volgende overstap. Je billen zijn niet echt goed geïsoleerd. Of zoiets.

Er is een alleen zijn in dit reizen.

Het lichaam herinnert zich de koude. Ergens.

Het besef dat altijd al die herinneringen er allemaal bij zijn. Op een of andere manier. Het hele leven is daar. Als slib.

Het aankomen op de bestemming. Hevige wind en regen. En hoe je je nooit veilig voelt op die brug over de sporen.

Het terugkeren.

Het landschap waar de sneeuw is gesmolten straalt een vermoeide grijzigheid uit. Tot de zon er ineens door komt.

Waarom je dat altijd denkt. Dat je misschien wel altijd zult tekortschieten. Misschien is het niet anders.

Een herinnering daagt ineens op. ‘Ik wil dat je mijn naam zegt.’ Hoe dat je midscheeps raakte.

Je denkt aan iemand. En zoals steeds, op deze plek, op dit moment van de reis, wanneer telkens een denken aan voorkomt, denk je dat die ander dat ook zal kunnen voelen. Nu, op dit moment. Omdat het ooit zo was. Op deze plek.

Iemand komt naast je zitten. En, zoals je het hebt geleerd: eerst naar de handen kijken. En wat je dan weet.

De hevige lage zon in je ogen. Ze wil je iets zeggen.

Wachten op het perron voor de overstap. Hoe vaak je hier ooit zat te schrijven. Daar op die ijzeren banken. Je loopt even rond. Het licht van februari laat zich verlangen.

Op het elektronisch aankondigingsbord in de trein. Allerlei nuttige informatie. Er staat: op tijd.

Het licht trekt zich terug daarbuiten. Je nadert een grote stad. De donkerte lijkt vriendelijk. De silhouetten van de grote gebouwen dragen iets van kalmte uit.

Dat je het nooit zult weten. Waar het begint. Waar is de lijn. Waar kun je zeggen: hier begint thuis.

Dichterbij komen. Het gaat sneller in het weerkeren. En ineens denk je: dit is dichterbij komen bij de mensen die ook mijn thuis zijn. Waardoor het minder erg is dat je die vraag niet kunt beantwoorden.

De laatste overstap. Een druppel valt op je boek.

Op weg naar huis. Nog even doorstappen.

Het er niet meer zijn. Van de sneeuw.

En daar. Midden op de straat. Zo weerloos. Zo kwetsbaar. Twee kleine blauwe wantjes. Iemand heeft ze verloren. Dit mag niet kunnen, zo voelt het ineens. Dit mag niet. Dat ergens, een klein kindje die wantjes niet meer heeft. Je legt ze aan de kant, tegen een uitstalraam. Misschien komt iemand ze nog zoeken vandaag. Misschien zal iemand ze nog vinden.

2 opmerkingen:

http://uvi.skynetblogs.be/ zei

Al zou ik je graag vinden, Jan,
ik zoek je niet.

Misschien zou ik je wel verliezen.

Nog een mooie clair-obscur vandaag.

Jan Mertens zei

Dankjewel Uvi voor je mooie reactie.