22 februari 2013

En iets met een paard

Voorzichtige kleine sneeuw. Kun je dat zeggen? Kleine sneeuw? De kleine sneeuw betast de dingen. Bijna verlegen. Niet zinnens te blijven liggen. Klaar om meteen weer op weg te gaan.

Je best doen om er ontspannen bij te staan. Daar waar je staat te wachten. Niet laten blijken dat je er natuurlijk al veel te vroeg stond. En zo.

De stad van de ochtend. Met die kleine sneeuw dus. En het licht dat er al is, het mooie licht. Op weg naar de markt. De snijdende wind.

Een plekje dicht bij het podium. Een plekje dichtbij. Dichtbij.

Je had de machines al horen komen bij het opstaan. Je was eigenlijk al te vroeg wakker. Nadat je gisteren te moe was om te gaan slapen. Bang voor een kleine afgrond.

Hij staat daar te zingen. De muzikanten zijn er. En zij beweegt ook, het merkwaardige meisje, in een hoekige vloeiendheid. Of zo. Zeg je dat zo?

En net als je voorbij komt, begint die machine. Dededededededededede! Het beton wordt aangepakt. Het beton moet eraan geloven. Waar zou het beton in geloven?

Die zin in dat liedje. Er is iets met die zin in dat liedje. “Van hier tot aan het zand en weer, tot daar gaat onze band. En weer.”

Avonden en ochtenden sijpelen in elkaar door. Je hebt een aanleg voor naweeën. Al is dat het verkeerde woord. Misschien is het meer als een schommel. Je moet wachten tot de beweging voorbij is. En misschien zou je zelfs willen dat het langer duurt.

Hoe moet je bewegen, terwijl je zo stil mogelijk probeert te zitten?

De studenten lopen over de straat. Met iets te veel lawaai. Ze roepen hun slaap en houten kop op een afstand. En ze lijken zo dun gekleed voor deze kleine sneeuw.

En dat grote lijf, dat zo onhandig lijkt. Je draait nog maar een beetje.

De mannen die aan de straat werken, ze lopen dicht tegen elkaar aan. De handen in de zakken. Andere mannen zijn in een put allerlei buizen met elkaar aan het verbinden. Hoe ze dat doen, je hebt het nooit begrepen.

Nog een mooie zin. “Ge zwijgt omdat je de dingen niet kunt benoemen of uit verdriet. De woorden zijn met veel te veel, ge krijgt ze door uw keel niet. Ge zwijgt omdat je de dingen niet kunt benoemen of uit verdriet. Ge zoekt hoe dat je het zeer verzacht, maar oplossingen zijn zo simpel niet.”

Eerst de groenten. Mensen schuifelen heen en weer tussen de bakken. Er is geen spinazie blijkbaar, die moet je straks nog ergens anders gaan zoeken. De mevrouw met haar boodschappenkarretje, dat ze elke keer opschuift van de ene naar de andere kant, heeft een lelijke bontmantel aan. Mevrouwen met bontmantels maken je altijd een beetje onrustig, alsof je iets lelijks zou kunnen zeggen.

Moeite doen om niet te laten zien dat je verlegen bent. En ontspannen over de straat lopen.

In het recept staat dat je drie paprika’s nodig hebt. Is dat niet wat veel? En heb je nu al beslist waar je die terrine in zult maken?

Ja, die bosbessenwijn. In dat grote glas. En op dat bordje. Met een servetje. Bijna had je iets gezegd. Toch. Misschien had je dat glas toch leeg moeten drinken. Bijna.

En dan nog brood en kaas. De mooie mevrouw van de kaas is verkouden, maar ze is er toch. Binnenkort niet meer. Tijd voor een eigen winkeltje, in die vurige stad, daar ergens. Even op je papiertje kijken, hoeveel van die kaas je nodig hebt.

Iets over ogen.

Bij de vis staat een andere mevrouw. Met een nog lelijkere bontjas. Als je zo’n dure en misdadige flutjas kunt kopen, kun je toch op zijn minst een minder schreeuwlelijke roosfluorescerende sjaal kopen? Of zoiets.

Er is een waarheid in de Goldbergvariaties. Er is iets te leren. Het opent zich heel erg langzaam. En helemaal zul je het nooit weten. Misschien weet de chocolade het al.

Die grote tas bomvol groenten achter op je fiets. Niet zo simpel om elegant af te stappen na een sierlijke zwaai met je wat gammele been. En hoe moet dat bij de krantenwinkel? Moet die tas er eerst weer helemaal af? Of kun je de fiets met tas en al even tegen de winkel zetten? Existentiële vragen dus.

En ook nog iets met een paard. Midden in de nacht. Of zo.

Geen opmerkingen: