08 februari 2013

In fases

Laat thuiskomen. En weten dat je de dag daarna heel erg vroeg zult moeten opstaan. Je probeert eraan te denken dat je er niet aan mag denken dat het een korte nacht zal worden. Het lichaam is nog een beetje opgedraaid. Je weet hoeveel tijd dat normaal vraagt om te ontdraaien. En hoeveel er dus af zou kunnen gaan van die korte nacht. Je probeert dat weten niet te weten. Nog even voor de televisie. Niet tot je voelt dat het tijd is, maar tot wanneer je vindt dat het tijd is. Dan maar bed in. Nog even lezen. Iets in je hoofd wordt een beetje moe. Maar het lichaam nog niet. Er zit nog een knoop in je buik. Je wordt niet warm. In slaap vallen. En na een korte tijd weer wakker worden. Hoofd en lichaam zijn dichter bij elkaar gekomen. De lange rij aan indrukken moet er nu eerst nog door. Je niet verzetten, maar proberen alles af te leiden. Wat niet lukt. Gewoon wachten, dat heb je geleerd. Soms een schok van ontspanning. Toch nog maar even lezen. Het lichaam wordt warm. Nog niet gekeken naar de wekker, en er niet aan denken hoe snel het ochtend zal zijn. De buik wordt aarzelend weer soepel. De tranen bevestigen een loslaten. En zo gaat het verder, als een trage afdaling. In fases. Hoe je lichaam terugkeert naar een brede zwaartekracht.

Een gesprek met mooie jonge mensen rond de tafel. Over wat ze nodig hebben om gelukkig te zijn. Even zie je jezelf tussen hen in zitten, hoe jij was toen je zo oud was. Heel zeker weet je het niet, maar vergeleken met hen zou je hebben zitten stamelen waarschijnlijk. Ze lijken zoveel te weten, zo zeker te zijn. Na sommige vragen wankelt het wel een beetje, soms nauwelijks waarneembaar. Zou je hun moeten zeggen dat ‘later’ nooit zal komen? Dat gevoel van: nu ben ik er, daar waar ik wilde komen. Later is even ver weg als het einde van je schaduw, en het loopt dus altijd met je mee, en blijft even onbereikbaar. Dat ze zeggen ‘we wisten dat allemaal al, wat u kwam vertellen hier vandaag’ zal wel een beetje overdreven zijn. Misschien is het niet anders dan wat grote mensen zeggen, dat ze het al wel weten, waarmee ze zeggen dat ze misschien wel niet willen weten. Misschien is het veiliger te zeggen dat je het al weet, als het besef van die kennis te groot zou kunnen zijn. Hoe lang heb je er zelf over gedaan om met die omvang om te gaan? Misschien willen ze het gewoon van zich wegduwen. En eigenlijk zou je willen zeggen: leg je er niet bij neer, doe iets, het is jullie wereld. En eigenlijk zou je willen zeggen: ik zou zo graag hebben, zo graag, dat het voor jullie allemaal goed zal komen.

Een vroege ochtend. Op weg naar de markt. Auto’s achter jou zouden nog sneller door de straat willen. Ze moeten maar even geduld hebben, je fietst hard genoeg. Indrukken in je hoofd. Gedachten. Ze schuiven door elkaar. Het heeft meer nodig dan een nacht om te gaan liggen. Misschien is het een beetje als die uitlopers van golven. Die dunne vlakken van water, een beetje bruisend aan de rand, daar waar ze op het land komen. Bij het terugkeren worden ze onderschept door de volgende. Misschien moet je gewoon wachten. Tot alles een plek heeft. Dingen voor een dag later bewegen al, zijn nog niet van plan zich terug te trekken. Dingen die je al enkele dagen gewoon eens zou willen zeggen tegen iemand, opdat ze hun dolen zouden verliezen. Als je het zou kunnen willen, dan zouden sommige dingen je los mogen laten. Maar zo werkt het niet. Er is iets als: de tijd die nodig is. En dat kun je alleen observeren. En de ogen die je normaal elke vrijdagochtend ziet zijn er niet. Ze hebben zich overslapen, zo hoor je.

En je zou iets moeten weten. Over de dag die zal komen. Alsof je voornemens zou moeten maken of zo. Alsof het een betekenis zou moeten krijgen. En het is alsof iets dat in de weg staat. Zou je iets moeten weten, over waar je nu staat? Zou je daarvan doordrongen moeten zijn, om die dag die komt niet zomaar voorbij te laten gaan? Rust er een verantwoordelijkheid op je schouders om die dingen te weten? Alsof je toch iets over dat later zou moeten begrepen hebben ondertussen, toch. Alsof je die schaduw anders zou moeten omarmen, een andere richting uit laten gaan. Vanuit het besef van de seizoenen van je huid. En hoe ze zich neerleggen, hoe ze afdalen. Het zou ook kunnen dat je de dag over je heen moet laten gaan als het op- en neergaande laatste verlangen van de zee. Het zou ook kunnen dat het genoeg is een rustpunt te zoeken, een plek in die dag waaraan je terug kunt denken. Dat dat voorlopig genoeg is.

1 opmerking:

mievb zei

"Later is even ver weg als het einde van je schaduw, en het loopt dus altijd met je mee, en blijft even onbereikbaar."
ik wou dat ik het zo mooi kon zeggen. Dank je wel, Jan.