03 februari 2013

Waar ben je gebonden


‘Ik hou wel van wandelingen in de regen.’
‘Zo lang het maar niet te koud is, anders voel ik mijn tenen niet meer.’
‘Die kan ik straks nog altijd verzorgen. Op simpele aanvraag.’
‘Ik ben niet zo goed in simpele aanvraag, dat weet je toch.’
‘Daarom zeg ik het ook.’
‘Je zou me nog iets vertellen, zei je vanmorgen.’
‘Ja, dat is waar. Ik heb weer gedroomd van mijn dochter. Van die dochter die ik had willen hebben dus.’
‘Ik weet het. Dat moet je niet meer uitleggen aan mij. En wat gebeurde er?’
‘Ik zat naast haar. We zaten in de zetel of zo. Ze was al groot. En ik wou haar vragen of ze nu eigenlijk gelukkig geworden was. Maar ik wist niet hoe ik dat moest doen. Hoe doe je dat eigenlijk, als vader met je dochter? Kun je dat zo vragen?’
‘Mijn dochter is nog klein, ik heb dus nog tijd om me erop voor te bereiden. Zo hoef ik niet te antwoorden op je vraag.’
‘In die droom voelde ik me zo schuldig. Ik kon haar nauwelijks aankijken. Ik wou haar vragen of ik er niet al te zeer een rommeltje van had gemaakt of zo. Of ik de dingen waar ik zelf mee worstel wel genoeg uit haar beeld had gehouden. Dat klinkt nu allemaal zo onnozel of gewichtig, maar die dingen wilde ik haar vragen. Maar dat lukte dus natuurlijk niet. Ik stamelde maar wat.’
‘En hoe reageerde ze?’
‘Het was niet dat ze me meteen begon gerust te stellen of zo. Ze zweeg een hele tijd, en toen zei ze dat het goed was. Dat ze gelukkig was. Toch regelmatig wel eens. Maar dat ik me daarover geen zorgen moest maken.’
‘Wat je dus wel deed?’
‘Ja, wat dacht je?’
‘Ik denk niet dat de dingen zo gaan, zoals in jouw droom. Ik wou bijna zeggen dat je merkt dat je geen kinderen hebt, maar dat is het niet, denk ik. In die droom is het alsof je ergens buiten kunt gaan staan, om dan een vraag te stellen of iets te zeggen of zo. Maar ik denk niet dat je dat kunt, erbuiten gaan staan. Dat is het hem nu net.’
‘Ik denk dat je gelijk hebt. Maar voor mij is het zo, ik zal het toch nooit echt weten. Stel jij je die vragen dan nooit?’
‘Ja natuurlijk.’
‘Maar?’
‘Maar, soms denk ik: ik weet zelf amper hoe ik geworden ben wie ik ben, hoe kan ik dan vermijden wat ik zou willen vermijden?’
‘Je doet het al zo goed, misschien is dat al wel genoeg?’
‘Ik weet het niet, of dat wel genoeg is. Ik wou dat ik het kon geloven.’
‘Ik denk dat je dat mag geloven.’
‘Ik denk dat ik het gemakkelijker vind als het over jou en jouw rare droom gaat, om dingen te weten, of toch te geloven dat ik ze weet.’
‘Misschien moet je er af en toe over praten. Maar dat doe je niet graag, denk ik.’
‘Nee, niet echt.’
‘Ik weet het. Maar ik blijf wel vragen stellen.’
‘Ja, dat weet ik ondertussen. Doe dat maar, het is goed voor mij. Ook al zal ik dat nooit laten blijken.’
‘Maar ik heb alle tijd.’
‘Heb je gisteren de lucht gezien, trouwens? Hoe mooi die was?’
‘Subtiel.’
‘En? Heb je hem gezien?’
‘Ja, heel mooi.’
‘Ik merk aan mezelf dat ik je dat altijd graag wil vertellen, dat de lucht mooi is.’
‘Waarom doe je dat dan niet?’
‘Ik weet het niet. Ik kan toch moeilijk een bericht sturen: kijk, de lucht is mooi!’
‘Waarom niet? Daar zou je me heel gelukkig mee maken.’
‘Ja?’
‘Ja. En als ik je mis, dan moet ik alleen maar naar de lucht kijken.’
‘Mis je me dan soms?’
‘Ja. Natuurlijk.’
‘Waarom?’
‘Waarom? Wat is dat nu voor een rare vraag. Omdat.’
‘Omdat?’
‘Omdat ik je mis. Dat is het antwoord.’
‘O. Op die manier.’
‘Hoe staat het met de tenen trouwens?’
‘Gaat best. Denk ik toch.’
‘Zul je het ooit vragen? Van die tenen?’
‘Ik denk het niet. Maar blijf maar hopen.’
‘Dat zal ik doen.’

Geen opmerkingen: