18 april 2013

Goudvissen in de nacht

Sirenes in de nacht. Ze blijven maar duren. Zouden er nog zoveel mensen zomaar los over de straat lopen? Als niet-begeleide dagontvluchters? (Woorden met ont blijven het goed doen.)

Zou je die riem nu nog een gaatje verder moeten aanspannen? Je gaat nog even door met het prefinale gaatje, een beetje wapperend in de wind.

En je denkt nog even terug aan die mevrouw op het podium, vorige week. Woew. Dat is wel het minste. Woew. Haar stem blaast je helemaal omver. (En van haar armen zou je niet graag een slag in het gelaat krijgen.) In de gospelfinale komt ze, bijna vervaarlijk, telkens dichter naar de rand van het podium. Alsof ze het hele publiek zou willen opeten. Na het concert zit je nog even iets te drinken buiten, en ze komt daar zomaar voorbij wandelen. Nog altijd wel een beetje stoer. Je zou haar graag willen gaan zeggen: dankjewel mevrouw, voor alles. Maar je durft het niet, vanzelfsprekend. Een watje, minstens.

Een hoofs watje. Misschien is dat een aanvaardbaar compromis.

Je moet die ochtend de steile trap op, om naar de kinesiste te gaan. En je ziet haar al van boven komen. Wie het is, weet je niet. Maar wat is ze indrukwekkend zwanger. Ze draagt rondom, en is al ver, denk je. In haar rode truitje. Een meer dan trotse buik. Ze daalt behoedzaam de trappen af. En eigenlijk zou je willen blijven staan, om alleen maar te kijken. Maar je durft het niet. Een heel voorzichtige glimlach dan maar.

Af en toe ben je een beetje zenuwachtig.

Je maakt alles netjes klaar voor die les die je moet geven, twee dagen later. Alle treinuren, met enkele varianten. Een kaartje met de route (hoewel, niet nodig eigenlijk). Nog eens alle gegevens van de school. En je presentatie. En dat alles in een mooi kaftje. Wel heel erg op tijd, eigenlijk.

Die ochtend, ook die ochtend, ga je onmiddellijk kijken naar de bakjes waarin je vorige week de zaadjes deed. Dat ene, waar die geultjes in moesten. Daarin dus, ja! Kleine groene leventjes wurmen zich naar buiten. Het maakt je verlegen en blij.

Iemand zegt je dat er iets met je is. Dat je er anders uitziet dan anders. Gelukkiger of zo. Of er iets is misschien. Ja, zeg je, er is iets.

Die nacht komen de goudvissen naar je toe. Zomaar. Je moet je even uit je slaap wurmen (dat woord had je al gebruikt, of niet?). Je herkent ze niet meteen. En je sms-duim is nog niet getraind in het liggend intikken van een suffige boodschap. O jee. Maar de goudvissen blijven wel bij je.

De studentes stellen je allerlei vragen. Voor hun onderzoekje. Zij bestuderen dus wat jij doet, al jaren. En net als al die vorige keren raak je ook dit keer weer even de kluts kwijt bij al die vragen. Volgens die vragen is het allemaal veel ingewikkelder en complexer dan het volgens jou is. Je doet je best om intelligent te antwoorden.

Die ochtend is het wel erg vroeg. Je hebt een dubbel alarmsysteem: de wekkerradio en de wekker in je gsm. Tot je verbazing ben je meteen wakker zodra de radio aanspringt, en spring jij, zowaar, monter en fris het bed uit. Vooral om zo snel mogelijk die gsm-wekker af te zetten. Stel je voor, dat die zomaar zou aflopen. Als je even daarna door de stad loopt, op weg naar die erg vroege trein, lijkt het alsof het vogelfestival is uitgebroken of zo.

Soms, tussendoor, zomaar, bijna, bijna beginnen wenen. Zonder reden, ongetwijfeld. Een watje, zeker. (Onmiddellijk te verwijderen.)

De studenten in de klas laten zich langzaam maar zeker inpakken. Ook voor hen is het vroeg, om acht uur beginnen aan een les van drie uur. Maar zij kunnen nog wel wat suffen, jij niet, terwijl je daar vooraan rondloopt. De twee meisjes op de tweede rij geven de hele tijd een briefje heen en weer. In het slechtste geval zal er iets opstaan als: die ouwe kale vent daar vooraan is wel heel erg lelijk, vind je ook niet. In het beste geval beschrijven ze uitvoerig – want het briefje gaat wel heel vaak heen en weer – alle intrinsieke kwaliteiten van hun vriendjes (of vriendinnetjes). Tegen de eerste pauze beginnen de studenten al op dreef te komen. Tegen de tweede pauze staan ze al een beetje onder stoom, en willen ze helemaal geen pauze meer, gewoon doordoen. De Nederlands-Marokkaanse jongen op de tweede rij, naast de meisjes met het briefje, vraagt of je nog wat ouwemensenvoorbeelden kunt geven, want die zijn wel grappig. Tegen het einde van de les is het een jolige boel. (Dat heeft die kale ouwe dan toch weer goed gedaan, denk je, voor een fractie van een seconde, maar je verdringt het meteen.)

Als je zo vroeg opstaat, begin je tegen de avond, na ook nog een vergadering, een beetje te stotteren. Onder andere.

Geen opmerkingen: