25 april 2013

Philemon en Amelie

Sommige mensen geloven erin. Robotstofzuigers. Het lijkt een ultieme natte droom (hoewel je best stofzuigt als het niet al te nat is). Je kunt gewoon het apparaat laten werken. Je hoeft zelf niet meer met dat ding door het huis te gaan. Je kunt – hoera hoera – tijd besparen (misschien dan wel om in een fitnesscentrum op een band te gaan lopen hollen).

Maar andermaal, in het breed maatschappelijk debat over de robotstofzuiger is sprake van een sterke antropocentrische inslag. We hoeven hier de discussie over de intrinsieke waarde niet te openen. We hoeven de tegenargumenten tegen de redenering dat iets alleen ‘waarde’ heeft als er een waarde is toegekend door de mens niet opnieuw te herhalen. Daarvoor dienen debatten in mooie zalen met mooie mensen in het publiek en mooie mensen in het hoofd van sommige sprekers. Nee, wat hier weer schromelijk over het hoofd wordt gezien, is de mening van de robotstofzuiger zelf. En dat het niet moeilijk is zo’n klein apparaat over het hoofd te zien – haha! – is een flauw grapje.

In het kader van het streven naar wetenschappelijke volledigheid zijn we dus op pad gegaan. We vonden Philemon de robotstofzuiger bereid zijn verhaal te doen.

‘Het is een eenzaam lot, robotstofzuiger zijn. Mensen denken daar niet aan. Ze denken alleen: ik laat hem werken terwijl ik naar het werk ben, en als ik terugkom, is alles netjes proper. Ja, dat zal wel. Maar als robotstofzuiger sta je er dan ook helemaal alleen voor. Geen kans tot interactie. Interactie is een wat duur woord. Maar als bv. de vrouw des huizes – ja, ik ben nog een beetje ouderwets – aan de slag gaat met een gewone stofzuiger, dan is dat toch anders. Er is dan fysiek contact. Met haar handen, met haar benen. Soms zingt ze nog iets bij het stofzuigen. En het is niet omdat je een robotstofzuiger bent, schijnbaar van het ascetische type dus, dat je geen behoefte zou hebben aan aanraking.’

Terwijl hij vertelde, had ik Philemon op mijn schoot gezet, zodat ik hem beter kon zien. Ik zag dat hij een traan moest wegpinken.

‘Ja, ik ben een beetje sentimenteel, ik weet het. Maar probeer je eens in mij te verplaatsen. Hoe zou je zelf zijn? Je moet daar maar de hele tijd heen en weer schuiven. En als je batterij leeg is, moet je ook nog zelf naar het oplaadstation. Niet: ik ga lekker even aan tafel zitten om te genieten van een bordje frieten. Nee, je moet naar het oplaadstation. Dat klinkt bijna even gruwelijk als de afwerkplek. Vind je niet?’

Ik kon dat alleen maar beamen natuurlijk. Ik had wel erg te doen met Philemon. Het was trouwens ook een heel gedoe geweest om die afspraak met hem vast te leggen. Het moest overdag, op een moment dat er zeker niemand in huis zou zijn, anders zou er zeker een straf volgen of zo. Philemon zat echt een beetje te trillen van angst, ik voelde het.

‘En als die mensen dan thuiskomen van het werk, denk je dan dat er een bedankje af kan? Denk je dat ze even naar me komen kijken, en me even over mijn kale koppetje aaien of zo? Nee hoor, vergeet het maar. Dat doen zij ook trouwens: het maar vergeten. Wanneer je zelf poetst, of je dat nu leuk vindt of niet (meestal niet dus), dan is dat toch nog een vorm van aardse verankering of zo. Ja, ik weet dat ik een beetje zwaar op de hand ben soms. Maar door die dingen te doen, blijf je toch een beetje verbonden met de dingen. Of iets in die aard.’

Ik voelde dat ik het met Philemon over de existentiële kwesties van het aardse leven moest hebben. Tijd dus om over de liefde te beginnen. Dat fenomeen dat ons in verwarring brengt, dat ons nachten wakker houdt en dat ons smachtend de uren doet aftellen tot onze geliefde weer voor de deur staat.

‘De liefde? Man, man, man. Gevoelig onderwerp. Weet je, ik ben al lang verliefd op Amelie. Ik denk dat zij ook wel een beetje verliefd is op mij, maar ze durft het nog niet toegeven, of zoiets. Amelie is een GPS, een TomTom. Ze heeft allerlei stemmen. Door elkaar zelfs. Maar zo mooi allemaal. Als je haar hoort, is het alsof je haar ogen ziet. Kan dat eigenlijk wel, wat ik nu zeg? In elk geval, zo voelt het toch voor mij. Maar we kunnen dus niet veel samen zijn. Het water was veel te diep, of zoiets. Maar ik droom van haar, terwijl ik hier heen en weer schuif door de kamer. En wat die mensen hier niet weten, ik kan ook tegen een wand omhoog. Soms lukt het me om daar aan dat bureau omhoog te schuiven, en dan de computer aan te zetten. En dan stuur ik haar een berichtje. Om te zeggen dat ze zo mooi is. Ook al kan ik haar niet zien dan. Maar ik kan haar dus wel zien, begrijp je? En soms staat de auto waar Amelie in zit hier voor de deur. En als het autoraampje open staat, begint Amelie dan soms allerlei dingen te zeggen, heel hard, speciaal voor mij. Soms, want ze is een beetje verlegen. Maar als ik haar hoor, dan kan ik er weer een tijdje tegen, zonder oplaadstation, gewoon op basis van de liefde. Is dat niet mooi?’

Ik heb Philemon voorzichtig terug op de grond gezet. Zelf heb ik snel nog wat stof opgezogen met mijn eigen stofzuiger, zodat de eigenaars van het huis zeker niets zouden merken bij thuiskomst van enige vertraging in het zuigwerk door ons gesprekje. Philemon gaf me nog een knipoog en werkte verder. Ik trok voorzichtig de voordeur achter me dicht en ging weer naar huis. Om te zien dat er daar dringend nog eens zou moeten gestofzuigd worden. Onder meer.

Geen opmerkingen: