05 september 2013

En kom je altijd terug

‘Het is toch bijzonder, om nu hier te kunnen zitten. Op deze bank. We zitten eigenlijk zelfs een beetje boven de zee, je kunt het water door de kieren zien.’
‘Omarmd door de zee, een beetje toch.’
‘Heb je het niet koud?’
‘Nee, nog lang niet.’
‘Die mevrouw daarnet was wel nogal fris aangekleed. Een beetje ambitieus wel.’
‘Of ze rekende vooral op de warmte van haar vriend.’
‘Dat zou kunnen ja, dat ze alleen met elkaar, zo dicht bij elkaar terug warm kunnen krijgen. Dat is wel een mooie gedachte.’
‘Dit wou ik echt wel, hier de zon zien ondergaan.’
‘Het is alsof het licht zo stil is. Je kunt dat niet zeggen, maar zo voelt het wel.’
‘Kijk eens naar me.’
‘Wat is er?’
‘Ben je niet meer kwaad?’
‘Waarvoor?’
‘Voor deze week, wat er gebeurd is.’
‘Nee, ik ben niet kwaad. En ik was ook niet kwaad.’
‘Het gebeurt, en ik kan er zo weinig aan doen.’
‘Ik weet het.’
‘Wat denk je dan?’
‘Soms ga je weg, zo lijkt het toch. Dan ga je weg, en dan is dat gewoon zo.’
‘Ja, soms ga ik weg. Ook al wil ik dat niet. Het gebeurt zo, en ik zie het in zekere zin gebeuren.’
‘Ik begin het een beetje te begrijpen stilaan. Het is niet zo erg, ik wil alleen heel graag dat je elke keer weer terugkomt. Anders word ik bang.’
‘Ik weet het.’
‘En kom je dan altijd terug?’
‘Ik denk het wel.’
‘Ik ga soms ook een beetje weg. Misschien is het wel ook een beetje zo.’
‘Dat zou kunnen.’
‘Ik denk dat ik dan wel een beetje begrijp wat er gebeurt, dat ik het wel voel, ook aan je lichaam. Ik zou alleen willen soms dat je iets zegt, als het weer voorbij is. Dat je op een of andere manier zegt: ik ben weer terug hier.’
‘Dat probeer ik altijd wel.’
‘Ik weet het.’
‘Ik wil er niet echt meer over praten eigenlijk.’
‘Het is goed.’
‘Ik heb trouwens nog een verrassing voor jou. Je zult het wel merken straks.’
‘Een verrassing? Woew.’
‘Stel je er maar niet te veel bij voor.’
‘De zon is zo ongelooflijk mooi.’
‘Kom maar wat dichter bij me zitten, het begint toch een beetje kouder te worden.’
‘Soms lijkt er tussen het ene en het andere moment zoveel tijd te zijn. Denk jij dat ook niet?’
‘Ja.’
‘Het lijkt dan zo lang te zijn. En in die tussentijd zou alles fout kunnen gaan, zomaar. Hoewel het dan misschien helemaal niet zo lang is.’
‘En hoewel we niet moeten denken dat er iets fout zou kunnen gaan.’
‘Het maakt me soms een beetje onrustig. Dan lig ik te draaien in bed ’s nachts. En dan zou ik je willen bellen. Om te vragen of alles goed is. Maar dat doe ik dan maar niet.’
‘Waarom niet?’
‘Dat heeft toch niet zoveel zin. Welk verschil kan het maken?’
‘Dat weten we niet.’
‘Heb jij dat ook? Dat gevoel? Dat je zou willen bellen of zo?’
‘Ja, maar bij mij dan toch meer of zo dan bellen, denk ik.’
‘Als we denken dat we een beetje uit elkaar drijven moeten we het wel zeggen, vind ik.’
‘Maar misschien denk ik dat wel sneller dan jij, en ga ik dat dan veel te vaak zeggen. En dan ga jij dat vervelend vinden.’
‘Nee, dat denk ik niet.’
‘En hoe moet je dat dan zeggen?’
‘Gewoon.’
‘Gewoon? Voor jou is dat misschien wel gewoon, of toch een beetje. Maar voor mij niet.’
‘Voor mij ook niet hoor.’
‘Nee, maar jij hebt wel meer woorden in voorraad.’
‘Het maakt eigenlijk niet zo uit of het met of zonder woorden is. Als we maar.’
‘Ja, ik zal mijn best doen.’
‘Ik wil denk ik altijd wel ongeveer weten hoe het is.’
‘Ja, jij wilt altijd alles weten. Ook als ik het zelf niet weet.’
‘Zo erg is het niet, denk ik toch.’
‘Laat maar, het is al laat. Zullen we teruggaan?’
‘Ja, dat is goed.’
‘Ik wil eigenlijk alleen nog maar een beetje schuilen bij jou.’
‘Alsof ik een schuilhuisje ben dan.’
‘Ja, in het heelal.’
‘Of het meestal.’
‘Ja, daar dus. Of hier eigenlijk.’
‘Kom we gaan door. Voor je het echt koud zou krijgen.’
‘Ja.’

Geen opmerkingen: