06 juni 2020

Gedachten 81

De twee dikke kranten uit de brievenbus halen. Honger.

Het vaste ritueel. Eerst dat wekelijkse artikel over de liefde lezen. Daarna komt de rest.

In de winkel voor de weekendboodschappen. Je krijgt de vraag wat je allemaal doet, zo’n hele week. Je probeert het uit te leggen en je schrikt zelf een beetje.

Denken aan aardbeien. Die zijn voor later.

Later in de wereldwinkel. De meneer vraagt hoe lang je met zo’n reep chocolade doet. Je legt hem het universele principe van de chocoladeondergrens uit.

De grote tabel die je nog moest invullen. Dan is dat document ook klaar.

De wind.

Je loopt door de stad naar het station. Je zult waarschijnlijk weer veel te vroeg daar zijn, maar het is niet anders.

Je staat er dus veel te vroeg.

Daar komt ze aan. (Je stond ondertussen te praten met een vriend, maar je breekt het gesprek enigszins bruusk af. Overmacht.) Ze is veranderd, sinds je haar zag de vorige keer. Zo’n grote meid. Je hebt wel honderd vragen voor haar, maar er zijn maar enkele minuten. (Drie of vier vragen.) Je bent zo blij haar te zien. Knuffelen mag nog niet. (Even is er intense knuffelaandrangverwarring.) En ze is weer weg.

Tranen in de winkelstraat.

Je loopt even langs bij je maatje. Een deurgesprek. Het doet goed hem weer te zien. (Hij gaat helemaal voor een woest kapsel.)

Even over huis.

Een mooie windwandeling. De eerste na sluit aan bij de laatste voor.

(Je moet ook terug een beetje wennen, zegt je lichaam.)

De verhalen bewegen.

De wind.

Je rug (die er al was).

Een vraag. Hoe en waar zou je willen sterven?

Hoe je jezelf af en toe de vraag stelt hoe het zou zijn als je nog een maand zou hebben. (Sommige antwoorden komen pas later.) Jezelf vragen of je dan het gevoel zou hebben dat je genoeg zou gedaan hebben. De vraag of je genereus genoeg was. De vraag of je moedig was wanneer dat een verschil maakte. De vraag of al je dierbaren wel genoeg zouden weten dat je hen  graag hebt gezien. (Een kwellende vraag.)

Maar ook dingen als: niet te veel hinder veroorzaken voor anderen, niet te veel ruimte innemen. Hopen dat je alles netjes geregeld hebt. Maar eigenlijk ook, en misschien is dat het enige: hopen dat er iemand is die je hand vasthoudt op dat moment.

Maar eigenlijk ook een soort rusteloze angst. Dat je er niet meer zult zijn voor die mensen voor wie je er nog graag een hele tijd zou willen kunnen zijn. (Een verwarrende gedachte, alsof je er geen recht op hebt.) Je bent natuurlijk volstrekt misbaar. Maar in een of andere droom of verlangen zou je het kunnen zijn, een plek waar het een beetje veilig is en warm. (Een te moeilijke gedachte, eigenlijk.)

Terwijl loop je door de stad weer naar huis.

De wind.

Je rug.

Hoeveel plaats neem je in?

Je kijkt naar de mensen.

(De pijn is uitgestelde pijn, of opgespaarde.)

Weer thuis schuiven de beelden door je heen. Iets over korte armen. Vragen die iemand je eerder van de week stelde. Hoe traag het zou moeten zijn. Die vraag, wie jij bent.

Misschien moeten de beelden zich voorzichtig in je neerleggen.

De wind.

Geen opmerkingen: