10 juni 2020

Gedachten 85

Een dag onderweg, zo lijkt het wel. Het voelt goed, hoe het je verandert voor even.

Je krijgt de techniek van het mondmaskerliggen op de tafel van de kinesiste steeds beter onder controle.

Thuis boterhammetjes maken en je rugzak in orde zetten. Je mag weer.

De vrouw op het perron staat allerlei mooie evenwichtsoefeningen te doen met haar step. Zouden je ogen er boven dat masker genoeg glimlachend uitzien?

Vaststelling. Boven je mondmasker je bril opzetten als je net in de trein zit, het leidt tot hevig aandampen. Je krant verdwijnt voor je ogen, komt langzaam weer terug.

Je vraagt je of hoe het met Victoria zou zijn. Misschien moet je haar nog eens bellen?

Als je stopt met de gedachten, zou 99 dan beter zijn dan 100? Misschien is onaf net iets beter. Een meer kwetsbaar verlangen.

Je loopt door de Kruidtuin. Iedereen knikt vriendelijk goedendag.

Het voetgangerslicht blijft precies langer op groen staan.

In de lift moet je met je rug naar andere mensen gaan staan. Er staan geen andere mensen in de lift. In de spiegel sta je wel met je rug naar jezelf.

Vijf van de acht zijn aanwezig. Het lijkt wel gewoon. (Iedereen is blij er te zijn. Goed kijken naar elkaar in drie dimensies.)

Op je computer begint een updatemarathon.

Hoe gaat het met jou? Hoe gaat het met jou?

Mooie verhalen. Iets over nabij en alleen zijn. En iets over de corona-uitgroei. En dingen die de tijd aan de tijd laten.

(Je zou nog op die twee lange mails willen antwoorden. Maar dan moet het eerst een beetje leeg zijn in je hoofd, zodat je traag kunt denken.)

Het is goed daar te zijn.

Hoe fijn het is, dat andere toetsenbord te voelen. Anders aanraken.

Het licht is anders.

(Je kijkt naar je handen. Zou je niet te oud zijn? Ze hebben ook een verhaal.)

Je denkt aan de handen van je grootvader.

Je knutselt een presentatie in elkaar. Ze floept naar Estland. Zou het in Tallinn even warm zijn als hier? (En wat zou dat verder verschil uitmaken?)

Je moest nog een nota maken, die roetsjt er in een lange beweging zo uit.

Een aarzelend mooi verhaal. Iets over tranen. En de zee.

Misschien ben je ver weg. Misschien niet.

(Over dat sterven moet je nog een beetje nadenken.)

(Angela Hewitt blijft spelen.)

Je blijft een heel stuk langer dan je had voorzien. Het is wel leuk daar, eigenlijk. (En er komt maar geen einde aan die marathon op je computer.)

Vaststelling. Als je een pepermuntje extra strong in je mond hebt, komen er pepermuntdampen in je ogen door een mondmasker.

De mensen op het perron.

Op weg naar huis. Niet de kortste weg nemen, maar de net iets langere. Om meer mensen te kunnen zien onderweg.

De man in het journaal. Hij zegt tegen een luchtvaartmaatschappij dat die vlieger niet opgaat. Zomaar poëzie.

Die mevrouw die je vaak in het journaal ziet. Nu voor een petanquebaan. Elke keer denk je: ze heeft haar haar te donker gekleurd, het hoeft niet zo.

(Je denkt iets over cool.)

Het verhaal van de handen.

(Je rug trilt.)

Het is weer een ander aanraken, de toetsen. (Soms ligt het ook gewoon aan je handen. Misschien verandert het de woorden.)

De varens kijken.

Geen opmerkingen: