19 augustus 2007

Daar waar

‘Je bent toch gekomen. Wat goed. Even dacht ik dat je niet meer zou komen. Ik was al bang dat ik me van dag vergist had. Het is ook al zo lang geleden dat we dit afgesproken hebben. Je wist het dus nog?’
‘Ja, ik wist het nog. Verbaast je dat?’
‘Wel een beetje ja. Soms weet je niet hoe een verhaal voor een ander is. Zeker niet als er zoveel jaar tussen zit, tussen toen en nu.’
‘Als ik je zeg dat ik nog juist weet waar en hoe we dit afgesproken hebben, geloof je me dan?’
‘Ik weet het ook nog. Het kan zo niet geweest zijn, maar in mijn herinnering was het koud.’
‘Dan was het zo. Laat me eens naar je kijken.’
‘Wat zie je?’
‘We zijn ouder geworden. Toen we jonger waren, vroeg ik me soms af hoe we eruit zouden zien, oud. En ik kon het niet zien. Maar nu zie ik wel wie we toen waren. Het is goed zo.’
‘Ik had zoveel voorbereid, maar nu weet ik even niets meer. Laat me maar even rommelen.’
‘Het is niet erg. Vertel maar gewoon wat. Is het leven goed geweest voor jou?’
‘Ik denk het wel. Er was een tijd dat ik dacht dat het niet goed was. Alsof ik steeds achter de dingen liep. Dat ze niet naar mij kwamen. Maar nu denk ik dat ik het leven heb gekregen dat op een of andere manier goed voor mij was. Je weet van tevoren niet altijd wat jouw weg is, tot je beseft dat je erop loopt. En hoe was het voor jou?’
‘Er waren dingen die moesten gebeuren, die ik moest doen. Dat had ik je zo voorspeld, en zo is het ook gelopen. Ik denk dat je dat wel begrijpt.’
‘Ja, maak je maar geen zorgen. Soms denk ik dat ik toen nog te oud was om jong te zijn.’
‘Ja, dat is het. Ik kon je dat toen niet uitleggen.’
‘Het geeft niet. Dat moest ik zelf uitvechten. Weet je, eigenlijk was ik bang dat je niet zou willen komen. Toen is al zo lang geleden, misschien voor jou toch.’
‘Je vergist je. Er zijn veel dingen die we nooit hadden kunnen doen, dat weet jij ook wel. Maar in naast elkaar lopen, de dingen tegemoet, daar waren we wel goed in. Ik denk dat ik het je nooit gezegd heb, maar ik was soms wel jaloers op jouw woorden. Je was een dromer, een beetje zot eigenlijk ook wel. Maar ik voelde me er wel bijzonder door.’
‘Ik heb me vaak afgevraagd waar jouw onrust vandaan kwam. Je had altijd iets dat weg wilde, steeds opnieuw.’
‘Ik weet dat jij dat zag, en misschien wilde ik dat niet. Maar je hebt gelijk. Ik dacht dat het over zou gaan, maar het is niet zo. Maar het is niet zo erg. Als ik kijk naar mijn dochter, dan verdwijnt het even. Ze heeft dat stukje van me overgenomen. Vroeger maakte me dat kwaad, maar nu niet meer.’
‘Toen we de dingen bestormden, waren we zo oud als zij nu is, denk ik. Het is raar om dat te beseffen.’
‘Ik dacht er ook aan, toen ik naar hier vertrok. Het is raar.’
‘Ik ben blij voor jou. Ik heb me al die jaren vaak afgevraagd of ik wel genoeg heb gezegd. Ik ben ouder nu, en eigenlijk ook jonger. Ik weet dat ik je toen vertelde dat ik waarschijnlijk zou gaan reizen. Als het moment daar was. Ver weg gaan, om terug te komen. Het is niet gebeurd. Ik ben gebleven, om zo beter weg te kunnen gaan.’
‘En, heb je gevonden wat je niet zocht?’
‘Er zijn momenten, soms op een zondag, waarop ik denk dat ik het inderdaad gevonden heb. Het duurt maar een moment, en dan is het weer weg. Ik heb er lang op moeten wachten.’
‘Ik wist het altijd al, dat het zo zou zijn. Soms denk ik dat ik ervoor gekozen heb om niet te zoeken, en ook niet niet te zoeken.’
‘Weet je, ik denk nu dat er geen binnenwegen zijn.’
‘Je zegt dat altijd zo mooi, dat is niet veranderd. Jij bent gemaakt voor de woorden. Ik niet. Waarvoor wel juist, weet ik nog altijd niet. Misschien gewoon voor het leven.’
‘Vroeger zou ik je gevraagd hebben of dat wel genoeg is.’
‘Ja, dat zou je zeker gedaan hebben.’
‘Ik stelde te veel vragen. Soms was ik kwaad omdat ik dacht dat jij ze niet allemaal hoorde. Maar wat jij deed, was eigenlijk veel beter voor mij.’
‘Ik zou willen dat je niet denkt dat alleen jij herinneringen hebt. Veel meer kan ik je niet zeggen.’
‘Dat is heel mooi, daar kan ik nog een leven mee verder.’
‘Eigenlijk had ik verwacht dat het anders zou zijn, oud worden. Dat ik zou weten wanneer ik het was.’
‘Je weet het niet, je ziet het aan de anderen.’
‘De anderen zijn steeds rondom mij, ze doen goed hun best.’
‘Ze zeggen dat je de desillusie moet leren. Dat je moet leren om alle illusies, die je jezelf aanpraat om de dingen aan te kunnen, een voor een zou moeten laten varen. En dan kun je de dingen zien zoals ze zijn.’
‘Denk je dat je dat durft?’
‘Ik wou dat ik het wist.’
‘Laten we gewoon even wat stappen, en niets zeggen.’
‘Ja, dat is goed. Het is goed zo, ik ben blij dat je er bent.’

Geen opmerkingen: