23 augustus 2007

Op weg

Het is zoveel jaar geleden, maar het komt ineens weer terug. Op weg naar de zee. Op woensdag had ik gehoord dat ik kanker had. Op vrijdag zou ik vertrekken naar de zee. Waar veel van mijn vrienden waren, zoals elk jaar. Die donderdag tussen de twee was een afwezige dag. Op woensdag had ik zoveel mogelijk mensen proberen te bellen. Telkens opnieuw dezelfde woorden herhalen, tot ik ze zou geloven. Ik voel nog hoe ik daar zat.

Donderdag was ik even bang. Hoe het zou zijn om iedereen te zien. Of het niet beter zou zijn om thuis te blijven. Ik deed het toch maar niet. Liever de korte pijn, iets in die aard zei ik tegen mezelf.

De weg naar de zee is altijd anders dan de weg terug. Het was toen ook zo. Het landschap zag er anders uit. Het leek even moe als ik was.

Ik weet nog hoe het was om met mijn rugzak en mijn gitaar uit de tram te stappen, de straat over, dichter bij. Ik weet nog wie ik als eerste zag, en hoe we elkaar knuffelden. Midden op straat. De mensen kwamen in groepjes aan. Ik liep er ergens tussen. Vanaf dan was het veel. Doorbijten. Alsof ik alles onder controle had. Al was het ook goed dat ik me tussendoor kon terugtrekken in mijn kleine kamertje achteraan de gang.

Ik wilde de mensen zien. Maar ook de zee. Zodra ik enigszins kon, ging ik naar de zee. Praten met de zee is niet gemakkelijk. De zee neemt haar tijd. Die eerste keer zei ze niets. Ik wilde van haar horen wat er zou gebeuren met mij. Ze leek me bijna uitdagend aan te kijken, en zweeg. Het was lichte paniek die me vergezelde toen ik terug ging. Net nu ik niet alleen wilde zijn.

Tussen de mensen zijn was soms moeilijk. Het verhaal vertellen en hopen dat je de angst van die ander zou kunnen wegnemen.

Op zaterdag ging ik weer naar de zee. Ik bleef er lang. Maar er leek niets veranderd te zijn. De zee leek enkel met zichzelf bezig. Natuurlijk heeft de zee de mensen niet nodig die aan haar rand staan te kijken. Maar omgekeerd is het anders. Even leek het alsof ik op de proef werd gesteld. Op deze plek waar ik me alleen met haar wilde terugtrekken bleef ik alleen.

Bij de andere mensen gingen de dingen door. De afspraken, de activiteiten, het doelloos zitten en kijken, het vertellen van verhalen. Ik ben nooit goed geweest in gewoon rondhangen. Toen had ik het graag gekund. Verdwijnen in gewoon zijn, en niet moeten denken.

Op zondagochtend ging ik opnieuw naar de zee. Ik zat in het zand te kijken. Voelde de spanning stijgen. Wachtend op iets dat moest komen. Voor ik kon vertrekken van daar. De wind leek vriendelijker. De zee had iets van een voorzichtige bijna mysterieuze glimlach over zich. Toen ik opstond om weg te gaan van daar, hoorde ik de zee zachtjes fluisteren: “Het komt allemaal goed. Je gaat het kunnen.” Meer niet. De weg terug was lang. Gelukkig lang genoeg voor mijn tranen.

Ik had afgesproken om samen met iemand gitaar te gaan spelen en wat te zingen. Het leek even goed te gaan. Tot ik ineens overvallen werd door koorts, die als een orkaan over me heen ging. Het was op een bepaalde manier grappig hoe ik er door het schokken zelfs niet in slaagde om een glas water vast te houden.

Die namiddag ging het beter, en werd ik naar huis gebracht. Die nacht kwam dezelfde koorts terug. Proberen te telefoneren was al even moeilijk als ’s morgens een glas water drinken.

Het leek raar dat dit alles gebeurde zo snel na wat de zee gezegd had. Maar later bleek dat ze gelijk had gehad.

Het was spannend om een jaar later terug te gaan naar de zee. Alle ingrepen in mijn lijf, zacht en hard, lagen al achter mij. Het was een andere plek, maar de zee was dezelfde. Hoe bang ik was om die eerste stappen op het strand te zetten. Het zou weer tot zondag duren eer ik echt kon zeggen wat ik wilde zeggen. Ik dankte de zee, en ze lachte naar me.

Ik ben nog vaak geweest sindsdien. Toen ik genezen was kon het niet snel genoeg gaan. Alsof er iets zou gebeuren voor ik het haar zou kunnen vertellen.

Morgen vertrek ik weer naar de zee. Vandaag is er het donderdaggevoel. Het zal pas overgaan als ik zachtjes het strand op ga. Ik zal voorzichtig tot aan de rand van het water gaan, en de zee even strelen. We zullen elkaar even in de ogen kijken, en weten dat het goed is.

Geen opmerkingen: