02 augustus 2007

Het ontglippen

Er is even tijd tussen twee treinen. Er lijkt alleen maar zon op deze plek. Een perron is een verlaatplaats. Je kunt er hevig verlangen. Of het wachten kan een dankbare eeuwigheid duren. Maar je bent er om er weer weg te gaan. Waardoor de aanwezigheid alleen heviger wordt. Tenminste op die dagen dat je het ziet. Het meisje zit ruim in de zon. Klein, maar breed zichzelf. Haar wezen uitgespreid. Ze lijkt tijd te hebben. Het naderen van treinen die zullen komen maakt haar niet onrustig of uitkijkend. Blonde dreadlocks spelen met het licht. Ze haakt. Ja, ze haakt, ik zie het de tweede keer beter. En even ontglipt ze zichzelf. Heel even is ze de oude vrouw die in me woont om er te blijven. Die haakt ook. Ik zou het willen vertellen aan het meisje. Weet je wel dat. Maar ik zou te veel kijken. Haar ogen zien mij. En het zijn de ogen van de oude vrouw. Ze is mij ontglipt om zo weer terug te keren.

We stappen in. Het vertrekken van de trein zal komen. Maar nu nog niet. Net als de telefoon die al een tijd bezig is met komen. De hele tijd hing hij in de lucht. Ook iets met de zon denk ik. Daar is het geluid. Nog voor het geluid van het vertrekken. Woorden, beelden en geluiden ontglippen zichzelf, in wisselende volgorde. In het nu dat verwacht was is een langere tijd uitgespreid. Terwijl de trein vertrekt lijk ik te blijven. Ook al lijkt wat beweegt aan de andere kant van het glas het tegendeel te beweren.

De trein verlaat mij terwijl ik uitstap maar het gesprek gaat door. Delen van deze plek ontglippen mij. Alsof er van je vier handen om in het duister te tasten twee op je rug rusten. Je stapt vertrouwend dat je aan zult komen. Wat je niet ziet zag je al eerder. Het zal er straks ook nog zijn. Je weet dat je later nog eens zult kijken, voor alle zekerheid. Om de weg te zien. Sommige herinneringen moet je voorbereiden. Zoals wanneer je ergens naartoe gaat. De weg hoort erbij.

Aangekomen daar waar je wilde zijn is er iets van jezelf dat je verlaat. Of beter: het geeft je even uit handen. Alsof het zou wachten voor de deur. Om je straks weer te vergezellen. En er is iets dat erbij komt. Door de herkenning van wie op je wachtte nestelt het zich op je huid. Je kunt even jezelf ontglippen om te kijken naar wie je geworden bent. En daar blijf je even.

De jongen vraagt of ik een spelletje Stratego met hem wil spelen. De vraag ontsnapt aan zichzelf en loopt even alle richtingen uit. Het spel doet me even denken aan een plek in mezelf waar ik nu niet wil zijn. Maar ik kan de andere kant uitkijken. Vanuit het spel zie ik mezelf. Het is meer dan twintig jaar geleden dat ik dit spel nog speelde, denk ik. Misschien lijkt de jongen die ik toen was wel op de jongen die nu tegenover mij zit. Ze lijken allebei even lang na te denken tussen de momenten waarop er woorden zijn. Als we even later spelen, zie ik de jongens wisselen van kant. Even ben ik de zus die tegen mij speelde, toen. Even ben ik een oude man die zichzelf kwijt speelde ergens onderweg. Maar het spel gaat verder, net als de tijd. Ik zie de moeder in de jongen die tegenover mij zit. Wanneer was het dat ik haar voor het eerst zag? Ze bewegen in elkaar. Iets tussen wat je van een ander krijgt en wat van jezelf is, klaar om weer door te geven. En het is goed zo. Waarschijnlijk zwijg ik te veel. Wie ben jij? Vraagt de andere jongen later. Hij is een verkenner. Ik ben een sergeant. Dat lijkt me wel een mooie bestemming in dit leven.

De trein terug is anders dan de trein heen. De huid van die mensen was aan zee, dat laat zich vermoeden. Hebben ze iets gevonden van wat ze zochten daar? Of ontglipte de reis zichzelf? Ze nemen de ruimte in. Het kleine meisje met de krullen wurmt zich heen en weer tussen benen en armen. Dat de deur tussen hier en daar zichzelf sluit, telkens opnieuw, alleen duurt het even, lijken velen niet te vertrouwen. Het is als een ritueel. Het plekje dat de sergeant in mij veroverd heeft, is een tussenplek. Wat buiten is, is nauwelijks te zien. Er is alleen het verhaal in het boek dat zich door mijn ogen ontglipt. Hoewel. Als je opnieuw leest, is het er nog. Hoewel. Het is ook een beetje anders. Het laat zich herkennen als een herinnering. En er zijn de anderen die na de zee hier gestrand zijn. Zij zijn enkel bezig met mooi te zijn. Ook dat kan een bestemming zijn in het leven. De woorden lijken aan hen al eerder ontsnapt, misschien wel nog voor ze aankwamen. Ik wil alleen in mijn boek zijn. Als ik me omdraai zie ik een vrouw die ook alleen maar in haar boek wil zijn. Het boek bestaat uit Chinese tekens. Welk verhaal zich daar laat lezen, weet alleen zij.

De trein komt aan waar hij eerder vertrok. Je zou zeggen dat de stad veranderd is. In de tussentijd. Misschien is de stad vertrokken en ben ik gebleven de hele tijd. Wachtend op het perron. Zij is terug nu, en ik dus ook. We komen elkaar hier weer tegen. Het is tijd voor de avond. De dag laat zich verdwijnen, de nacht laat zich verwachten. Het is goed zo.

Geen opmerkingen: