15 september 2007

Het beentje

Met enkele dierbare vriendinnen praten we over wat te gebeuren staat tussen nu en een dan dat zal komen. Een goede vriend is bezig aan de laatste etappes van zijn leven. Sinds de ziekte zich aankondigde was het onafwendbaar. Met een sluipende volharding. Niet-onderhandelbaar. Op een bepaalde manier doet het goed om er even over te kunnen praten. We kunnen even delen wat we niet kunnen delen.

Je zou iets willen kunnen zeggen over de onmacht die je voelt. Over de drang om iets met je handen en je hart te kunnen doen dat iets anders zou kunnen verlichten. Je zou een web van warmte willen zijn. Je zou willen kunnen zeggen: leg een stukje van wat je te dragen hebt in mijn armen, zodat je tocht lichter wordt. En als je heel eerlijk bent, zou je het leven desnoods uit een rots willen kunnen trekken om het te kunnen geven. Je weet dat het niet kan. En dus wens je dat de dood zacht en genadevol mag komen. Je zou willen dat het op een bepaalde manier niet zo is als in het gedicht van Dylan Thomas: “Rage, rage against the dying of the light”. Het klinkt aanlokkelijk om luidruchtig ten onder te gaan, maar nu zou je willen dat er alleen vrede is. Een nauwelijks waar te nemen rimpel op het water als de tijd komt.

Ik zie hoe die mensen die mij zo lief zijn praten over hetzelfde. Het is raar hoe je kunt houden van iemand die dezelfde twijfelende pijn voelt. Alsof het je iets zegt over het leven dat zolang het zal duren nog wel in jouw handen zal blijven.

Hoe je zou willen gaan. Wat kun je erover zeggen? Toch maar liever zachtjes, zo lijkt het nu. Met de tijd om te zeggen wat er te zeggen valt. Met iemand die af en toe je hand even komt vasthouden en zegt dat alles goed is. Meer moet dat niet zijn. Je zou willen dat je geliefden de moed kunnen vinden om je te laten gaan, om je uit liefde los te laten. Ze hebben je verteld dat ze jouw afdruk in de lucht zullen meenemen naar de zee, om die daar met zachtheid terug te geven aan het water. Ze hebben je verteld dat ze jouw afdruk in hun hart zullen blijven omarmen, tot die verdwijnt in de lagen van hun huid. Daar kunnen blijven voelt als een weerbericht dat je nodig had om uit te kunnen varen.

In de tussentijd kijk je naar anderen. Zij staan nu voor het onvermijdelijke. En het voelt alsof de diepste bewondering niet genoeg is voor wat je voelt bij het zien van hun kracht en moed bij het dragen van iemand uit dit leven, uit deze wereld. Alleen de stilte blijft als woord over.

Op straat zie ik vandaag jonge kinderen die plantjes verkopen voor de actie tegen kanker. Ze zijn op een bepaalde manier tastbaarder dan de ziekte is. Kanker is een ziekte zonder gezicht. Je zou die ziekte willen kunnen aanspreken. Je zou willen dat er een gelaat zou zijn, met ogen en een mond. Je zou willen dat die ogen zouden kunnen zien wat ze aanrichten. Je zou willen weten dat dat gezicht ontroerbaar en dus menselijk is. En dan zou je willen vragen: waarom ik wel, en hij niet. Je zou het zo hard willen roepen dat er een antwoord moet komen. Maar het komt nooit. Je hebt zelf zo eindeloos hard gevochten om het geschenk van het leven terug te krijgen, en ineens lijkt het alsof het onrechtmatig in jouw bezit is. Je weet dat de enig mogelijke vorm van trouw aan wie gaat sterven erin bestaat dat je belooft te zullen leven. Maar de woorden ontsnappen je even.

In de krant lees ik een mooi stuk van de Israëlische schrijver Grossman. Zoals steeds schrijft hij kwetsbaar en ontroerend. Ik lees over het kleine beentje dat iedereen volgens de Joodse traditie in zich zou hebben. Het heet ‘luz’. Iedereen heeft zo’n klein botje, dat de essentie van zijn of haar ziel bevat. Dat beentje kan niet verdwijnen. Zelfs als het hele lichaam wordt vernietigd. En dat beentje zal de bron zijn van de wederopstanding. Het is een mooie vraag om jezelf en anderen te stellen: “Wat is de finale vonk die overblijft in mij wanneer al het andere is uitgedoofd? Wat bundelt zoveel kracht in zich dat ik er opnieuw zal uit ontstaan, als in een ultieme, intieme ‘bigbang’?” De auteur praat erover tegen de achtergrond van de historische vernietiging die zijn zijn in het heden mee bepaalt. Er is iets dat niet verloren kan gaan. En die gedachte is ook voor mij vandaag als een mooie wind die de twijfelende onmacht in mijn ogen kan strelen.

Je leeft verder, zolang het duurt. En dan geeft het leven zichzelf terug aan het leven. Door met je sterfelijke handen mee te dragen wat naar de dood gaat, draag je zo het leven. Je zou willen dat je op dat moment daar kunt zijn. En je zou willen dat anderen op dat moment er ook voor jou zullen zijn.

Geen opmerkingen: