16 september 2007

Tot waar de wind waait


Dit weekend was ik onderweg, naar Nederland. Met een tussenstop onderweg naar een debatweekend van mijn groene vrienden. Veel indrukken, veel woorden die nog lang blijven sudderen, en veel vragen. En nu een vermoeid lichaam, dat nog even iets van een klein ritueel zou willen doen voor het zich aan de nacht zal overgeven.

Het mooiste moment van het ontbijt. De kleine jongen neemt het boek dat hij gisteren van zijn oom kreeg. Ik leg hem de titel uit. En hij probeert zich voor te stellen tot waar de wind waait. En hoe je dat zou kunnen weten. Hij begint hardop te lezen in het boek. Iets in mij smelt, als ik de woorden uit zijn mond hoor. Ooit kwamen ze uit mijn handen, en nu zijn ze verdwenen in zijn stem. Dat je alleen maar vragen mag stellen waar geen antwoord op is, daar moet hij ook over nadenken. Hij gaat meteen op zoek naar dat soort vragen. Ja, hij weet er een. Hoe spint een poes? Dat weten we niet, zegt hij, want het was op het Klokhuis. Dat is dus zo’n vraag. Als ik later met mijn zus vertrek naar de debatten wenst hij me nog veel plezier met mijn volgende boeken.

Ik ben gevraagd om een bijdrage te leveren in een debat over ‘individualisering en gemeenschapsdenken’. In de voorbereiding die ik kreeg vond ik een hele reeks onderwerpen die aan bod zouden komen. Het leek me een beetje breed, maar het valt uiteindelijk wel mee. Aan het eind van het debat mag ik spreken over identiteit, en meer in het bijzonder over Europese identiteit. Ik heb wat moeite met het zo centraal stellen van het concept ‘vrijheid’ als centraal ankerpunt voor allesin het eerste deel van het debat, maar ik hou dat nog even voor me. Tijdens de discussie komt er ineens een heftige tussenkomst over de “pornoficatie van de samenleving”. En ik denk terwijl dat het goed zou zijn als er een esthetiek van het onaffe zou komen, als antwoord op de maakbaarheidsobsessie die spreekt uit de combinatie van fotoshoppen en esthetische chirurgie. Lichamen moeten verbouwd en gecorrigeerd worden, en wie dat niet doet, kan al bijna een soort schuldig verzuim verweten worden. Hoeveel mooier en oprechter zou het zijn om de rimpels te koesteren, de plekken waar de lijnen niet zoals verwacht lopen niet te schuwen, en de lichamen in andere dan zogenaamd ‘opwindende’ houdingen te tonen.

Voor het eten zie ik rode Dany op het podium. Ik hoorde hem al zo vaak, en telkens raakt hij me weer met zijn bezielend verhaal. Iets als: ja, daarom doe ik het. Ik ben blij als ik hem later nog even zelf kan spreken.

Terwijl we staan aan te schuiven voor het eten vertelt een van de aanwezigen bij het debat dat ze veel moeite heeft met het woord ‘trots’, b.v. wanneer het gaat om de rijke cultuur die Vlamingen en Nederlanders delen. Die cultuur is nooit eenduidig, nooit af te lijnen in lijstjes van een canon, en mag nooit gerecupereerd worden in een verhaal van akelige nationalisten. Maar als je de twijfel blijft voeden, mag je meer dan trots zijn op die geweldig mooie taal. Een taal die je mag verzorgen en bewaren. Terwijl je daarnaast zoveel mogelijk andere talen leert.

Na de middag is er een ander debat waarin ik mag spreken, dit keer gaat het over ‘groen moralisme’. Wederom een heftig onderwerp. Soms kijk ik naar mezelf, en vraag me af hoe ik daar kwam, en waar die woorden vandaan komen. Ik laat het maar gebeuren, en probeer mijn rol in dit gesprek goed te spelen. De ideeën die ik vooraf in mijn hoofd had, nog aarzelend en embryonaal, lijken hier en daar een of andere snaar te raken.

Het is een lange reis terug. Een groot deel van dit traject deed ik al zo vaak. Maar ik besef dat ik nu voor het eerst deze treinrit niet alleen doe. Mijn collega Els rijdt mee terug. In het landschap zie ik grote windmolens draaien. De wind beweegt hier voorbij. De trein is goed om langzaam in een ander ritme te komen. Langzaam de adrenaline te laten zakken. Langzaam de vermoeidheid voelen komen. Jezelf klaarmaken om thuis te komen.

De trein nadert het eindstation. Buiten is het nog net niet helemaal donker. Er is nog een late schemer. Ik zie mezelf in het glas van het raam weerspiegeld. Als ik mijn ogen anders scherpstel zie ik het landschap aan de andere kant. Door mezelf heen kan ik naar buiten kijken. Om mezelf daarna weer terug te halen, en weer opnieuw te doen verdwijnen. Het lijkt alsof ik op deze plek iets geleerd heb.

Geen opmerkingen: