Beste Willy
Het is nu bijna een jaar. Vandaag hebben we een grote fietstocht georganiseerd. Voor jou. En zo ook een beetje voor onszelf. We waren er allemaal. En jij was er natuurlijk ook. Telkens net ergens anders. Waar was Willy? Ik heb hem net daar gezien denk ik. Of is hij al vooruit gefietst? Iedereen heeft je gezien, overal waar je niet te zien was.
We zeiden het al lachend tegen elkaar. Willy heeft voor goed weer gezorgd. Een mooie zonnige dag. Maar die wind dan? Tja, Willy had nooit last van de wind, dus dat was vandaag niet zijn eerste zorg waarschijnlijk.
Het is nu bijna een jaar. We doen ons best om alles ook zonder jou te doen. En dat lukt ook wel een beetje. Maar toen ik daar zat deze middag, aan de tafel waar iedereen passeerde, en keek naar hoe we alles gedaan hadden, kon ik niet anders dan jou zien. In – ik wou bijna zeggen ‘dit feest’ – wat we voor jou deden kon ik niet anders dan jou zien rondlopen. Ik zag ons bezig met die grote foto’s die we tegen de muur moesten bevestigen. En ik zag alleen maar hoe jij dat zou gedaan hebben. Misschien is dat niet erg.
Zodra het even stil werd, net voor de meeste mensen terug kwamen van de tocht, liep ik wat verloren heen en weer. Ik wilde gaan kijken. Het leek me zo vanzelfsprekend dat jij daar in die houding die ik me zo goed herinner aan zou komen rijden. Bij het afstappen meteen tijd voor je volgende grap. Ik moet het bekennen, ik was in de war, omdat je maar niet kwam.
Het is nu bijna een jaar. Ik herinner me nog goed de laatste keer dat ik je stem aan de telefoon hoorde. Het was moeilijk spreken voor jou. Ik was blij dat ik even bij je mocht zijn.
Jij kunt er niets aan doen, en je moet je er ook niets van aantrekken, maar ik ben nog altijd even kwaad. Kwaad op de kanker die jou uit dit leven nam. Ik zei het al eerder: die ziekte is een vriend-vijand geworden. Ze was bij mij op bezoek, en is weer weggegaan. Daar kan ik mee leven. Maar van andere mensen moet hij afblijven. Ik zou willen dat ik iets zou kunnen doen dat dat verlangen dichterbij brengt. Maar er is niets of nauwelijks iets. Bij jou was het vonnis onherroepelijk. Er waren geen beroepsmogelijkheden. Op een bepaalde manier kon ik aanvaarden dat je zou sterven, ik wou niet dat dat lijden nog veel langer zou duren. Maar het is me nooit gelukt om die kanker te aanvaarden die voor jouw dood zorgde. Ik weet dat het paradoxaal klinkt, maar ik kan het niet anders uitleggen. Je zei me altijd dat je het moeilijk vond dat jij niets had waar je tegen kon vechten. Dat was inderdaad anders bij mij, en het maakte het soms nog moeilijker dan het al was. Ik had ook zo graag iets gehad waar ik voor jou tegenaan kon schoppen. Een of andere muur desnoods waar ik tegen kon brullen en stampen, totdat ik van vermoeidheid zou neervallen. Dan had ik ten minste nog die troost gehad. Maar die muur is er niet. Er is alleen een zwijgende, en nooit echt te vatten ziekte.
Het is nu bijna een jaar. Ik bleef kijken naar de foto’s tegen de muur. Allemaal mensen. Allemaal geveld door asbest. Jij hing er netjes bij. Het lot heeft jullie samengebracht. Ik zag zoveel maal machteloosheid. Ik wou even dat ze er allemaal waren, en dat ik even met hen kon praten. Alsof ik zo, en ik weet dat het niet klopt, jouw foto tussen die andere uit kon halen. Misschien wilde ik naast jou zittend met hen praten. En het was even alsof je me zei: ik ben hier, en ik ben ook bij hen, dat moet je aanvaarden. Het is een raar gevoel, maar neem het me maar niet kwalijk.
Ik stond op de trein te wachten, en kon alleen maar aan jouw tuin denken. Ik zie nog hoe we daar op en neer gingen, en hoe je ernaar keek. Wat zou ik er veel voor geven om daar nu, deze mooie avond van deze toch mooie dag, met jou te zitten. Ik zou je vragen om gewoon te vertellen over de tuin. De tuin hield niet op met leven, als een eerbetoon aan jou. De tuin zal er eeuwig zijn. De tuin zal eeuwig op je wachten. Ik hoop dat je dat weet.
Het is nu bijna een jaar. Ik vroeg me af wat de meest waardige houding zou zijn, voor een dag als vandaag. Hoe best bewegen, hoe best praten, hoeveel keer jouw naam noemen, en op welke manier? Ik weet het nog niet. Ik denk dat we allemaal gewoon een beetje ons best hebben gedaan vandaag. Ik stond op een bepaald moment alleen vooraan aan de haag, en iemand kwam erbij staan. Een beetje verlegen stonden we te praten over jou. En ik dacht: het is goed zo.
Ik heb met mijn tranen gewacht tot ik weer thuis was. Zoveel dingen weet ik nog niet. Laat het maar zijn zo.
Het is nu bijna een jaar. Vandaag hebben we een grote fietstocht georganiseerd. Voor jou. En zo ook een beetje voor onszelf. We waren er allemaal. En jij was er natuurlijk ook. Telkens net ergens anders. Waar was Willy? Ik heb hem net daar gezien denk ik. Of is hij al vooruit gefietst? Iedereen heeft je gezien, overal waar je niet te zien was.
We zeiden het al lachend tegen elkaar. Willy heeft voor goed weer gezorgd. Een mooie zonnige dag. Maar die wind dan? Tja, Willy had nooit last van de wind, dus dat was vandaag niet zijn eerste zorg waarschijnlijk.
Het is nu bijna een jaar. We doen ons best om alles ook zonder jou te doen. En dat lukt ook wel een beetje. Maar toen ik daar zat deze middag, aan de tafel waar iedereen passeerde, en keek naar hoe we alles gedaan hadden, kon ik niet anders dan jou zien. In – ik wou bijna zeggen ‘dit feest’ – wat we voor jou deden kon ik niet anders dan jou zien rondlopen. Ik zag ons bezig met die grote foto’s die we tegen de muur moesten bevestigen. En ik zag alleen maar hoe jij dat zou gedaan hebben. Misschien is dat niet erg.
Zodra het even stil werd, net voor de meeste mensen terug kwamen van de tocht, liep ik wat verloren heen en weer. Ik wilde gaan kijken. Het leek me zo vanzelfsprekend dat jij daar in die houding die ik me zo goed herinner aan zou komen rijden. Bij het afstappen meteen tijd voor je volgende grap. Ik moet het bekennen, ik was in de war, omdat je maar niet kwam.
Het is nu bijna een jaar. Ik herinner me nog goed de laatste keer dat ik je stem aan de telefoon hoorde. Het was moeilijk spreken voor jou. Ik was blij dat ik even bij je mocht zijn.
Jij kunt er niets aan doen, en je moet je er ook niets van aantrekken, maar ik ben nog altijd even kwaad. Kwaad op de kanker die jou uit dit leven nam. Ik zei het al eerder: die ziekte is een vriend-vijand geworden. Ze was bij mij op bezoek, en is weer weggegaan. Daar kan ik mee leven. Maar van andere mensen moet hij afblijven. Ik zou willen dat ik iets zou kunnen doen dat dat verlangen dichterbij brengt. Maar er is niets of nauwelijks iets. Bij jou was het vonnis onherroepelijk. Er waren geen beroepsmogelijkheden. Op een bepaalde manier kon ik aanvaarden dat je zou sterven, ik wou niet dat dat lijden nog veel langer zou duren. Maar het is me nooit gelukt om die kanker te aanvaarden die voor jouw dood zorgde. Ik weet dat het paradoxaal klinkt, maar ik kan het niet anders uitleggen. Je zei me altijd dat je het moeilijk vond dat jij niets had waar je tegen kon vechten. Dat was inderdaad anders bij mij, en het maakte het soms nog moeilijker dan het al was. Ik had ook zo graag iets gehad waar ik voor jou tegenaan kon schoppen. Een of andere muur desnoods waar ik tegen kon brullen en stampen, totdat ik van vermoeidheid zou neervallen. Dan had ik ten minste nog die troost gehad. Maar die muur is er niet. Er is alleen een zwijgende, en nooit echt te vatten ziekte.
Het is nu bijna een jaar. Ik bleef kijken naar de foto’s tegen de muur. Allemaal mensen. Allemaal geveld door asbest. Jij hing er netjes bij. Het lot heeft jullie samengebracht. Ik zag zoveel maal machteloosheid. Ik wou even dat ze er allemaal waren, en dat ik even met hen kon praten. Alsof ik zo, en ik weet dat het niet klopt, jouw foto tussen die andere uit kon halen. Misschien wilde ik naast jou zittend met hen praten. En het was even alsof je me zei: ik ben hier, en ik ben ook bij hen, dat moet je aanvaarden. Het is een raar gevoel, maar neem het me maar niet kwalijk.
Ik stond op de trein te wachten, en kon alleen maar aan jouw tuin denken. Ik zie nog hoe we daar op en neer gingen, en hoe je ernaar keek. Wat zou ik er veel voor geven om daar nu, deze mooie avond van deze toch mooie dag, met jou te zitten. Ik zou je vragen om gewoon te vertellen over de tuin. De tuin hield niet op met leven, als een eerbetoon aan jou. De tuin zal er eeuwig zijn. De tuin zal eeuwig op je wachten. Ik hoop dat je dat weet.
Het is nu bijna een jaar. Ik vroeg me af wat de meest waardige houding zou zijn, voor een dag als vandaag. Hoe best bewegen, hoe best praten, hoeveel keer jouw naam noemen, en op welke manier? Ik weet het nog niet. Ik denk dat we allemaal gewoon een beetje ons best hebben gedaan vandaag. Ik stond op een bepaald moment alleen vooraan aan de haag, en iemand kwam erbij staan. Een beetje verlegen stonden we te praten over jou. En ik dacht: het is goed zo.
Ik heb met mijn tranen gewacht tot ik weer thuis was. Zoveel dingen weet ik nog niet. Laat het maar zijn zo.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten