07 september 2008

Man en vrouw


Hoe genadeloos kun je het uiteenvallen van een huwelijk beschrijven, zonder tegelijk in melodrama of bitter cynisme te vervallen? Hoe kun je daarvoor een verteltechniek kiezen die de lezer tot in het centrum van de orkaan trekt, vanwaar geen ontsnappen mogelijk is? De roman Man en vrouw van de Israëlische schrijfster Zeruya Shalev (van wie ook de erg goede roman De tweede familie de moeite is) waagt zich op dit pad voor een gevaarlijke evenwichtsoefening. Het moet vermoeiend zijn dat Israëlische schrijvers steeds opnieuw wordt gevraagd of ze al dan niet over de concrete politieke realiteit in hun land schrijven. Een schrijver mag natuurlijk altijd zelf kiezen waar zij of hij over schrijft. Misschien is het wel zo dat een maatschappelijke realiteit zo heftig aanwezig kan zijn dat je er geen weg mee weet. De schrijfster van dit boek werd trouwens zelf enkele jaren geleden gekwetst door een bomaanslag. In haar romans schrijft ze over het slagveld van de liefde. Dat speelt zich af tussen mensen, maar in haar boeken vooral in het hoofd en het lichaam van de vrouwelijke hoofdpersonages.

Naäma is de vrouw waarover het gaat in dit boek. Haar man heet Oedi, haar dochter Noga. Bij het begin van het verhaal lijkt Oedi, een gids die toeristen meeneemt in de woestijn en daarbij de verhalen uit de Bijbel gebruikt, getroffen door een mysterieuze ziekte. Hij kan zijn benen niet meer bewegen. Naäma werkt in een instelling waar jonge zwangere meisjes worden opgevangen en begeleid naar een mogelijke adoptie van hun kind. Naäma brengt Oedi naar het ziekenhuis, waar men na allerlei tests geen verklaring kan vinden voor zijn klachten. Men wil hem naar de psychiatrische afdeling brengen, maar hij weigert.

Weer thuis, gaat het uiteindelijk van kwaad naar erger met Oedi. Zijn klachten lijken duidelijk psychosomatisch van aard. Ze leiden er echter vooral toe dat Oedi en Naäma in een desintegrerende spiraal van verwijten en schuldgevoelens terechtkomen. Oedi verwijt haar dat ze hem ooit, bijna heeft bedrogen met een schilder. Radeloos spreekt Naäma de Tibetaanse genezeres Zohara. Die komt bij hen langs en legt haar theorieën over ziekte en genezing uit. Ze heeft een goede invloed op Oedi, en ook Naäma voelt zich tot haar aangetrokken.

Toch gaat het alsnog helemaal fout. Oedi verlaat zijn gezin. Naäma komt in een crisis terecht. Tussen dit alles beweegt Noga, die de speelbal is van alle gebeurtenissen. Naäma probeert met vallen en opstaan zichzelf op een of ander spoor te krijgen.

Bijzonder aan dit boek is de manier van vertellen. Alles wordt verteld vanuit Naäma. Wat er gebeurt, maar vooral ook wat dat allemaal teweegbrengt in haar personage, wordt in soms lange, associatieve zinnen verteld. Het is een soort stream of consciousness, waarin gebeurtenissen, de emotionele reactie daarop, herinneringen en dromen in elkaar vloeien tot een brede stroom. In het begin moet je even wennen aan die verhaaltechniek. Het feit dat die vertelvorm tot op het einde wordt volgehouden, maakt ook een groot deel van het effect van dit boek uit.

Als het boek korter zou zijn geweest, of als die manier van vertellen voor een kleiner deel van het verhaal was gebruikt, had je als lezer misschien gemakkelijker een zekere afstand kunnen nemen van Naäma. Afstand in de zin van een eenduidige sympathie voor haar, en tegen Oedi. Dat gaat nu niet, de tekst gaat door, en zo worden telkens nieuwe lagen van het vrouwelijke personage afgepeld. En zo krijg je als lezer een steeds complexer beeld van de al even complexe werkelijkheid van deze liefdesoorlog. Maar aangezien je gevangen zit in haar perspectief moet je het ook via haar beleving doen. Het zou bij wijze van spreken gemakkelijker zijn om netjes de drie perspectieven, van man, vrouw en kind, na elkaar te krijgen, om daarna mooi de puzzel in elkaar te passen. Dat je de hele rit door haar ogen moet uitzitten, is vaak hard en confronterend. Je ziet dingen die je liever niet zou willen weten. Je merkt dat je soms toch verlangt naar een ‘beter’ personage, maar dat plezier wordt je niet gegund.

Wat maakt dat mensen uit elkaar groeien, en elkaar elkaars falen verwijten? Waarom is de liefde soms zo kwetsend? Hoe kom je ertoe je eigen identiteit te benoemen via de ander? Waarom krijgen mensen kinderen en hoe machteloos kunnen ze zich voelen door die kinderen? Hoe proberen kinderen te overleven in deze oorlog? Hoe blijven kwetsuren van ooit doorwerken in het nu? Hoe onthecht van zichzelf zijn mensen die andere mensen willen helpen? Hoe kunnen schuldgevoelens genadeloos door je lichaam wroeten? Deze vragen, en nog veel meer, komen aan bod in het verhaal. In de echtelijke crisis zijn ze verdicht. Maar je voelt tegelijk dat die crisis niet zo los staat van wat eraan voorafging als je in het begin van het verhaal geneigd bent te denken. En de emotionele stroom waarvan je getuige bent, is in wezen niet meer dan een hevige vorm van de permanente wervelwind in je hoofd.

Het mooie aan het boek van Zeruya Shalev is de ontwapenende en moedige eerlijkheid van de vertelling. Ze verglijdt niet tot melodrama, en kiest ook niet voor gemakkelijke zwart-wittegenstellingen waardoor er ‘goeden’ en ‘slechten’ zouden zijn. Door het vertelperspectief word je als lezer gedwongen de kelk tot het einde van het verhaal mee op te drinken. Aan het einde van het boek lijkt het alsof er een wind gaat liggen. De drie personages zijn niet klaar met elkaar, en zullen dat waarschijnlijk ook nooit zijn.

Geen opmerkingen: