‘Ik heb je zo lang niet gezien. Het is goed dat je er weer bent.’
‘Ja, het is goed.’
‘Je ziet er moe uit. Is er iets?’
‘Nee, niet echt. Ik ben alleen een beetje moe. Laat me eens goed naar je kijken.’
‘Wat zie je?’
‘Normaal zeg je dan altijd: je bent niets veranderd. Maar het is niet zo. Je bent wel veranderd. Je bent ouder geworden. En tegelijk ook rustiger.’
‘Het lijkt alsof jouw ogen vroeger anders waren.’
‘Het zou kunnen. Misschien is het nu gewoon een slechte dag om iets te zeggen over mijn ogen, dat kan ook.’
‘Waarom duurde het zo lang eer je kwam?’
‘Het was even storm, denk ik. En ik wilde het allemaal eerst uitzoeken. Alles is veranderd nu. En net daardoor kom je jezelf tegen. En je ziet wat er niet veranderd is, en wat er niet te veranderen is.’
‘Soms hoop je dat de dingen anders zijn, maar het is niet zo.’
‘Het is niet dat ik iemand anders wil zijn, denk ik. Als ik gewoon met mezelf ben, is het wel goed. Ik heb met mezelf leren leven. Zoals met iemand anders die aan je vast zit, en nooit weg zal gaan. Op den duur sluit je gewoon vrede, en zie je de goede dingen. Je spaart jezelf, en het vechten hoeft niet meer zo. Maar als je denkt aan hoe de anderen jou zien, of wie je zou moeten of kunnen zijn voor hen, dan is het ineens anders.’
‘Misschien is dat een vraag die je niet kunt beantwoorden. Misschien wil je iets van jezelf dat er eigenlijk niet toe doet.’
‘Ja, dat zou wel kunnen, maar dat besef alleen is niet altijd genoeg. Je ziet iemand. En je ziet wie je zou kunnen zijn. Of dat echt willen is, weet ik niet. Misschien is het een of ander schuldgevoel. Dat je denkt dat het zo of zo hoort, of dat je vindt dat die ander op iets recht heeft. Allemaal vrij onzinnige redeneringen. Maar je voelt wel de afstand tussen wie je hier en nu bent, rustig bij jezelf, en die andere jezelf, die buiten je bereik ligt.’
‘Het kan zijn dat je daarmee alleen jezelf raakt.’
‘Ja, maar kun je het altijd uitleggen aan een ander?’
‘Nee, dat denk ik niet. Soms denk ik dat ik daar wat van teruggekomen ben, van dat idee dat je alles kunt uitleggen aan elkaar. Je kunt proberen, en misschien is dat wel genoeg. Misschien kun je alleen kijken naar elkaar. Naar alle barsten. Misschien moet je proberen niets te willen.’
‘Soms is het alsof je naar een ander kijkt, en ziet hoe die verdriet heeft of zo. En je weet wat er zou moeten gebeuren om dat verdriet, al is het al maar even, weg te nemen. Uiteindelijk ben je toch ook mee verantwoordelijk voor een ander, voor elke andere. Maar je voelt dat je handen niet in staat zijn om dat te doen wat nodig is. En je kunt alleen vertrekken. Ken je dat?’
‘Ja, dat ken ik, heel goed. Het overvalt me soms, als ik ’s morgens vroeg door het bos wandel. Ik ben er graag, zo vroeg. Er is nog niemand anders dan. Alleen het bos is er. Af en toe stop ik even, raak een boom aan, en vraag wat ik moet doen.’
‘Dat doe ik ook altijd.’
‘Soms ga ik naast het bed van mijn dochter zitten. En dan kijk ik. Hoe ze ademt. Hoe rustig ze daar ligt, zo vol vertrouwen. Op zo’n moment lijkt het alsof alles genoeg is. Op andere momenten denk ik dat ik het niet in me heb, dat ik niet die vader kan zijn die ik zou willen of moeten zijn. Maar als ze daar zo slaapt, dan is het alsof ze tegen me zegt dat ik me geen zorgen moet maken.’
‘Ik weet eigenlijk wel zeker dat je een goede vader bent. Je moet er niet te veel over nadenken.’
‘Op een bepaalde manier hebben we dezelfde vragen denk ik.’
‘Ja, dat is zo. En zo is het altijd wel geweest.’
‘Ze zeggen dat je gewoon moet drijven. Af en toe niet meer willen zijn dan de stroom, en niets willen vasthouden.’
‘Soms denk ik dan aan alle dingen die ik eerst nog zou moeten doen, voor ik mezelf zo kan laten drijven. Maar dat is net fout natuurlijk.’
‘Ja, dat is helemaal fout. Even fout als ik ben.’
‘Die kleine rimpels hier, die heb ik altijd fascinerend gevonden.’
‘Is dat zo? Ik zal maar niets zeggen denk ik, lijkt me beter.’
‘Had jij dan ook van die plekjes misschien?’
‘Volgens mij is het nu echt tijd voor de afwas.’
‘Ja, het is goed.’
‘Je ziet er moe uit. Is er iets?’
‘Nee, niet echt. Ik ben alleen een beetje moe. Laat me eens goed naar je kijken.’
‘Wat zie je?’
‘Normaal zeg je dan altijd: je bent niets veranderd. Maar het is niet zo. Je bent wel veranderd. Je bent ouder geworden. En tegelijk ook rustiger.’
‘Het lijkt alsof jouw ogen vroeger anders waren.’
‘Het zou kunnen. Misschien is het nu gewoon een slechte dag om iets te zeggen over mijn ogen, dat kan ook.’
‘Waarom duurde het zo lang eer je kwam?’
‘Het was even storm, denk ik. En ik wilde het allemaal eerst uitzoeken. Alles is veranderd nu. En net daardoor kom je jezelf tegen. En je ziet wat er niet veranderd is, en wat er niet te veranderen is.’
‘Soms hoop je dat de dingen anders zijn, maar het is niet zo.’
‘Het is niet dat ik iemand anders wil zijn, denk ik. Als ik gewoon met mezelf ben, is het wel goed. Ik heb met mezelf leren leven. Zoals met iemand anders die aan je vast zit, en nooit weg zal gaan. Op den duur sluit je gewoon vrede, en zie je de goede dingen. Je spaart jezelf, en het vechten hoeft niet meer zo. Maar als je denkt aan hoe de anderen jou zien, of wie je zou moeten of kunnen zijn voor hen, dan is het ineens anders.’
‘Misschien is dat een vraag die je niet kunt beantwoorden. Misschien wil je iets van jezelf dat er eigenlijk niet toe doet.’
‘Ja, dat zou wel kunnen, maar dat besef alleen is niet altijd genoeg. Je ziet iemand. En je ziet wie je zou kunnen zijn. Of dat echt willen is, weet ik niet. Misschien is het een of ander schuldgevoel. Dat je denkt dat het zo of zo hoort, of dat je vindt dat die ander op iets recht heeft. Allemaal vrij onzinnige redeneringen. Maar je voelt wel de afstand tussen wie je hier en nu bent, rustig bij jezelf, en die andere jezelf, die buiten je bereik ligt.’
‘Het kan zijn dat je daarmee alleen jezelf raakt.’
‘Ja, maar kun je het altijd uitleggen aan een ander?’
‘Nee, dat denk ik niet. Soms denk ik dat ik daar wat van teruggekomen ben, van dat idee dat je alles kunt uitleggen aan elkaar. Je kunt proberen, en misschien is dat wel genoeg. Misschien kun je alleen kijken naar elkaar. Naar alle barsten. Misschien moet je proberen niets te willen.’
‘Soms is het alsof je naar een ander kijkt, en ziet hoe die verdriet heeft of zo. En je weet wat er zou moeten gebeuren om dat verdriet, al is het al maar even, weg te nemen. Uiteindelijk ben je toch ook mee verantwoordelijk voor een ander, voor elke andere. Maar je voelt dat je handen niet in staat zijn om dat te doen wat nodig is. En je kunt alleen vertrekken. Ken je dat?’
‘Ja, dat ken ik, heel goed. Het overvalt me soms, als ik ’s morgens vroeg door het bos wandel. Ik ben er graag, zo vroeg. Er is nog niemand anders dan. Alleen het bos is er. Af en toe stop ik even, raak een boom aan, en vraag wat ik moet doen.’
‘Dat doe ik ook altijd.’
‘Soms ga ik naast het bed van mijn dochter zitten. En dan kijk ik. Hoe ze ademt. Hoe rustig ze daar ligt, zo vol vertrouwen. Op zo’n moment lijkt het alsof alles genoeg is. Op andere momenten denk ik dat ik het niet in me heb, dat ik niet die vader kan zijn die ik zou willen of moeten zijn. Maar als ze daar zo slaapt, dan is het alsof ze tegen me zegt dat ik me geen zorgen moet maken.’
‘Ik weet eigenlijk wel zeker dat je een goede vader bent. Je moet er niet te veel over nadenken.’
‘Op een bepaalde manier hebben we dezelfde vragen denk ik.’
‘Ja, dat is zo. En zo is het altijd wel geweest.’
‘Ze zeggen dat je gewoon moet drijven. Af en toe niet meer willen zijn dan de stroom, en niets willen vasthouden.’
‘Soms denk ik dan aan alle dingen die ik eerst nog zou moeten doen, voor ik mezelf zo kan laten drijven. Maar dat is net fout natuurlijk.’
‘Ja, dat is helemaal fout. Even fout als ik ben.’
‘Die kleine rimpels hier, die heb ik altijd fascinerend gevonden.’
‘Is dat zo? Ik zal maar niets zeggen denk ik, lijkt me beter.’
‘Had jij dan ook van die plekjes misschien?’
‘Volgens mij is het nu echt tijd voor de afwas.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten