Hoe verwarrend. Na een lange dag, na een lange week op de trein stappen. Het is vrijdagavond. In lichte staat van uitputting. Hoe je ernaar uitkijkt om te verdwijnen in de treinrit. Doen alsof je de krant aandachtig leest, en nog niet weten of dat alsnog zal lukken. Niet uitkijken naar praten. Erop rekenen dat je niemand bekend tegen zult komen, stiekem dan. Alleen al maar omdat je moe bent, en misschien niet onmiddellijk veel belangwekkende dingen zult zeggen. En dan loopt het anders natuurlijk. Omdat het zo moet zijn. Daar zit ineens iemand die je wel kent. Je gaat bij haar zitten. Even moet je door de wankele vermoeidheid. Om al snel vast te stellen dat het zo ook goed is. Misschien wel beter. Een mooi gesprek.
Het is zijn verjaardag. Hij is er wel niet meer, maar dat verandert niets aan zijn verjaardag. Het gaat al een tijd door je hoofd. Ik moet nog eens bellen naar haar, om te horen hoe het haar gaat. Het leven zonder hem, het leven dus. En ineens is zijn liedje op de radio. Hij had een liedje dat het zijne was. Bij elke gelegenheid werd het gedraaid. En zo is het zijn liedje geworden. Nu, net op zijn verjaardag is het op de radio. Het is tijd om haar te bellen, om het haar te zeggen, dat zijn liedje op de radio was.
Hoe verwarrend. Je legt je neer in de zetel, voor een luie avond. Je kijkt ernaar uit, de luie avond van het einde van de week. Wat er te zien is. Ook als je alleen woont, kun je met jezelf dialogeren. Is er iets te zien vanavond? Het tv-blad wordt grondig bekeken. Het is een film die je wilt zien, maar welke. Je kunt zo zien dat die ene film wel beter zal zijn dan die andere. En toch. Toch is er nog een debat, met jezelf. Dat je toch altijd de beste van de twee moet kiezen. Maar dat je ook wel eens gewoon naar niet de beste hoeft te kijken, dat dat toch ook moet mogen, of niet soms. Dat je op die manier al op voorhand weet dat je je zult ergeren aan zo’n stomme film, en dus terwijl de kans voorbij zult laten gaan om een betere film te zien. Dat dat best zou kunnen, maar dat die goede film nu net op de verkeerde zender wordt uitgezonden, dat je zeker meteen zou kijken als die op een andere zender was geweest. Dat dat zowat het achterlijkste argument is dat je zou kunnen bedenken. En zo. Uiteindelijk toch maar de goede film kiezen, met lichte tegenzin. Meteen merken dat het inderdaad een heel goede film is. Tijdens het reclameblok snel stiekem zappen naar de andere film, om vast te stellen dat het inderdaad een heel slechte film is. Als het leven simpel is, waarom maak je het dan toch moeilijk?
Morgen is het haar feest. Ze wordt zestien. Ik was erbij toen ze haar eerste stappen zette. Denk ik toch. Hoewel eerste stapmomenten steeds door velen geclaimd worden. Het maakt niet uit, zo zit het in mijn hoofd. En nu wordt ze zestien. Er moet een bijzonder cadeau gezocht worden. Zou die kleur oorbellen goed bij haar staan? Toch maar wel, toch maar niet, toch maar wel dus. De man vraagt of hij ze moet inpakken. Dit keer zeg ik maar ja. Lichte vertwijfeling duikt op in zijn ogen. Dapper begint hij er toch maar aan. Het wordt een heel klein pakje. Het ronde etiket van de winkel blijkt te groot te zijn, zou het hele pakje doen verdwijnen. Dan maar zo. Het is goed zo.
Hoe verwarrend. Bij het buitengaan van het grote feest van de fair trade biedt een mooi meisje me een blikje cola aan. In het interne alarmsysteem voor het efficiënt detecteren van foute boel gaat het signaal tweemaal af: blikje, cola. Na een kamerbreed intern debat van een microseconde toch maar aannemen. Dat het onbeleefd zou zijn op dit grote feest om dit nieuwe product nu niet aan te nemen. Dat het toch fair trade is. En zo. Het is een mooi blikje. Wat een van de elementen van de verwarring is. Interne weerstand tegen dingen die mooi en degelijk gemaakt zijn, en eigenlijk als enige bestemming hebben om zo snel mogelijk weggegooid te worden. Het moet 134 jaar geleden zijn dat ik nog een blikje kocht. En nu zit er zo’n gekoeld en aantrekkelijk blikje in mijn rugzak. Er is nog een stevig stuk te stappen tot aan het station. Verdere interne discussie. Het moet minstens 248 jaar geleden zijn dat ik nog cola dronk. Zou het eigenlijk wel lekker zijn? En waar ga ik het dan opdrinken? In het kader van de algehele wereldvrede is het toch een hele opluchting dat de anderen niet in mijn hoofd kunnen kijken… Er wordt afgesproken dat de paar minuten wachten tot de trein binnenkomt een goed moment is om het blikje op te drinken. Het is een klein blikje, dus er is geen risico dat ik met een halfvol blikje de trein op zal moeten stappen. En zo geschiedt. En het is eigenlijk best wel lekker.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten