13 mei 2009

Nergens

‘Mag ik er even bij komen zitten?’
‘Ja hoor, doe maar.’
‘Waar denk je aan?’
‘Aan nergens. Het is alsof ik vandaag niet naar huis wil. Misschien wil ik verdwalen, of verdwijnen.’
‘Of ontvoerd worden.’
‘Ja, dat is ook nog een optie natuurlijk.’
‘Is er iets waarvan je weg wilt vluchten?’
‘Dat weet ik niet zo goed. Ik denk dat er te veel spiegels in het huis zijn. Alles is daar. Alles wat er altijd is, en wat er altijd zal zijn. Meestal is dat niet zo erg, ik geloof niet zo in die verhalen van alles achterlaten en helemaal opnieuw beginnen. De zwaartekracht is meestal niet zo erg. Maar vandaag mag het voor een keer eens anders zijn.’
‘Als je dat wilt, kan ik wel doen alsof ik je ontvoer. Alles kan, als we straks aankomen in het station. De stad is groot genoeg voor wat dan ook.’
‘Ik zal dan nu even doen alsof ik me verzet, dan is daarmee alles geregeld.’
‘Weet je, ik heb dit nog nooit gedaan. Het rare is dat ik erover gedroomd heb vorige nacht. En toen ik je hier zag, leek het alsof ik je altijd gekend heb.’
‘Dan weet je misschien wel meer over mij dan ik zelf. Wat gebeurde er nog meer in de droom?’
‘Ik nam iemand mee. Ik kon zijn gezicht niet zien. We gingen de hele stad door. Het rare is dat mijn benen zo zwaar waren. Ik moest mezelf echt verder slepen. Tot ik hem uiteindelijk in mijn armen nam, en zo verder droeg. Toen werd alles lichter op een of andere manier.’
‘En hoe lang ben je zo doorgegaan?’
‘We gingen tot aan de rivier, en daar hebben we gewacht. Wachten is mooi. We hebben gewacht tot het fris begon te worden. En toen heeft hij mij gedragen. Naar mijn huis. Het was alsof hij de weg al kende.’
‘Misschien was dat wel zo. Het was een warme nacht. Ik kon niet slapen. Ik stond op, en keek door het raam naar de straat. En daar stond die vrouw. Ik zie haar soms in de straat, ze is steeds erg gehaast. En nu stond ze voor het raam, te kijken. Ik denk dat ze mij niet kon zien, maar eigenlijk hoopte ik stiekem dat het wel zo was. Ze leek me zo verdrietig.’
‘Waarom heb je dan niets gedaan? Een teken geven of zo?’
‘Ik weet het niet. Op een of andere manier leek het beter zo. Zonder iets te doen. Iets dat niet bestaat, toch laten gebeuren. Zo kan het altijd nog eens opnieuw gebeuren.’
‘Welk verhaal zou zij erover vertellen? Misschien is ze bang van de nacht. Misschien was het een verjaardag gisteren van iemand die erg bijzonder was voor haar, maar niet meer in de buurt is. Misschien wilde ze jou wel zien.’
‘Eigenlijk is het beter dat ik het niet weet. Het is vaak beter de dingen niet te weten. Soms weet je dat wanneer een ander zou weten wat er in je omgaat je in elkaar zou klappen.’
‘En toch wil je dat soms nog liever. Soms wil je uit elkaar vallen.’
‘Misschien wel, maar ik ben altijd bang dat de stukken niet meer in elkaar zullen passen nadien.’
‘Het kan natuurlijk ook altijd dat er iemand komt die alles terug netjes in orde brengt. Denk jij dat ook soms, dat er zo iemand zou kunnen zijn?’
‘Soms wel.’
‘Ik probeer me soms voor te stellen hoe het zou zijn. Af en toe heb ik de neiging om alles te goed te willen doen. Maar soms zou ik willen dat ik helemaal niets moest doen, en dat er dan toch niets zou gebeuren.’
‘Dat begrijp ik.’
‘Maar dat speelt straks natuurlijk allemaal geen rol, als we in de stad verdwijnen.’
‘Nee natuurlijk niet.’
‘Laten we proberen onze naam niet te zeggen. Voorlopig toch niet.’
‘Dat is goed. Een naam zou alles kunnen bemoeilijken.’
‘Een naam deelt als het ware de ruimte in. Dan is er een punt afgebakend, waarna je niet meer kunt verdwijnen. Je kunt dan alleen nog maar ergens zijn.’
‘Misschien is het wel mogelijk om heel even een verhaal te zijn, zonder geschiedenis, en zonder toekomst. Alleen maar dat verhaal.’
‘Ja.’
‘Het is zo ver denk ik, de trein is gestopt.’
‘Ja, het is zo ver.’

Geen opmerkingen: