07 mei 2009

Massagraf


In het nieuws deze week. Nabij het Franse Fromelles is men begonnen met het blootleggen van een massagraf uit de Eerste Wereldoorlog, dat daar ontdekt werd in 2008. Men vermoedt dat de resten van zo’n 400 Britse en vooral Australische soldaten in het graf begraven zijn. Voor Australië is Fromelles een plek met een sterke symboolwaarde. Een van de zwartste bladzijden uit de geschiedenis werd hier geschreven. Op één dag werden er 5.533 Australische soldaten gedood, gewond of gevangengenomen. Ze waren pas gearriveerd, nog onervaren, en werden na twee dagen al ingezet. Dat alles gebeurde op 19-20 juli 1916. Het werd wel eens omschreven als “the worst 24 hours in Australia's entire history”. De operatie was bedoeld als een afleiding van de grote gruwelijke slag aan de Somme die niet ver daar vandaan plaatsvond, en ook om een Duitse stelling in te nemen. Het haalde allemaal niets uit. Alles was even zinloos als de rest van de immense slachting die op dat moment werd uitgevoerd verderop. De Australiërs hebben altijd het gevoel gehad dat de Britse generaal Haking, een man met de reputatie van een ‘slachter’, de onervaren Australische jongens meedogenloos het veld had ingestuurd voor een tactisch zinloze operatie.

Een bericht in het nieuws. Je ziet de mensen die beginnen aan het millimeter per millimeter uitgraven van het terrein. Er is al een plek voorzien waar een nieuw oorlogskerkhof zal komen waar deze mannen zullen begraven worden. De apparatuur staat klaar om van zoveel mogelijk menselijke resten via DNA te achterhalen van welke mensen ze waren. En het is alsof er ergens een zucht wordt geslaakt. Het heeft zoveel jaar geduurd, maar nu zullen deze mannen niet meer naamloos verder rusten.

Het raakt me telkens weer erg diep. Wat is er te weten van wat nooit te weten zal zijn? Hoe zou de geur geweest zijn, in die paar momenten voor het beslissende signaal werd gegeven? Net voor die jonge bange mannen uit hun loopgraaf moesten kruipen.

Ze zitten en staan daar wezenloos te wachten. Van alle mannen op de foto overleefden er slechts drie, en ook zij waren gewond. Maar op de foto is het nog net niet zo ver. Hoewel ze misschien het gevoel hebben dat ze al bijna dood zijn. Misschien zijn ze hier al in het niemandsland waar ze straks doorheen zullen moeten ploegen vooraleer de heuvel in te nemen waar de Duitsers zitten. Want dat is het doel zogenaamd.

Wat zou je kunnen doen om deze mannen te eren? Misschien proberen te denken aan wat er door hun hoofd gaat op het moment van die foto. Misschien proberen de gedachten voorzichtig mee te dragen. Aan wie denken ze? Geliefden en familie. Hopen dat die gedachten op een of andere manier de zee over zouden steken. Hopen dat er ergens iets of iemand is die wat onherroepelijk zal gaan komen toch nog zou kunnen afwenden. En weten dat het allemaal niet zo is. Zou er een manier bestaan om die gedachten in je handen te houden en zo alsnog iets te redden? In een traag ritueel.

Is er ooit iets te begrijpen van hoe het moet gevoeld hebben? Als een radeloze blinde proberen tussen het mitrailleurvuur door te lopen, strompelend over de dode lichamen van je kameraden die je enkele minuten geleden nog lachend toespraken. Het komt telkens terug in mijn hoofd.

En zodra het schieten weer stopt, worden de lichamen in de terug heroverde paar vierkante meter weggesleept, vervoerd met een smalspoor en met tientallen tegelijk in een put gegooid. Misschien is een van de mannen op de foto daar wel bij. Misschien is hij een van diegenen die sinds die dag ‘missing in action’ was. Vermist. Hoe kun je vermist zijn? Hoe kun je nergens zijn?

Steeds worden zoveel jaar later verklaringen afgelegd, over wat die dode mannen zouden gewild hebben. Dat ze zouden gewild hebben om naast hun kameraden begraven te worden. Ik vraag me af of de duizenden Australische mannen die sneuvelden die dag al wel tijd genoeg hadden gehad om kameraad te worden. Misschien waren ze vooral nog verloren, nog niet aangepast aan die verre vreemde wereld waarin ze gedropt waren. Het enige wat ze wilden was waarschijnlijk naar huis gaan.

Maar dat velen van hen hun naam terug zullen krijgen, dat is wel het mooiste. Misschien zou de mooiste militaire eer die ze alsnog kunnen krijgen erin bestaan dat ze niet als militair geëerd worden. Hoe mooi zou het zijn als de nazaten van die onfortuinlijke jonge mannen alleen maar verhalen zouden vertellen, uren lang. Over wie ze waren, over wat ze graag aten, over welke liedjes ze floten als ze ’s morgens opstonden, over de dromen die ze hadden, over welke toekomst ze wensten voor hun nog niet geboren kinderen. Misschien zouden we hen zo alsnog uit hun loopgraaf kunnen halen en in onze armen koesteren.

Geen opmerkingen: