01 mei 2009

Boeken

De mensen op het podium praten over boeken. Het heeft iets met verlangen te maken, luisteren naar mensen die praten over boeken. Bijna deelgenoot worden van iets, bijna toegelaten worden. Soms hoor je vertellen over een boek dat je zelf al las, en dan lijkt het alsof je even op een andere plek in de zaal zit, misschien wel op de rand van het podium. Soms hoor je een boek beschrijven waarvan je weet wat het met je zou kunnen doen als je het zou lezen. Soms begin je in je hoofd mee te praten, begin je verhalen te vertellen over een boek. Soms zie je alleen maar de ogen. De vrouw die steeds op het podium zit intrigeert. Er is iets met de manier waarop ze het woord boek uitspreekt. Die klank raakt iets wat ergens in je rug zou kunnen zitten. Zeg het nog eens, denk je. En ze doet het. Soms verlamt het je bij het lezen van een boek, het besef dat je al die andere boeken op dat zelfde moment niet kunt lezen. Bijna preventief zou je alle hoop opgeven, en nooit meer lezen, om het gemis niet te moeten voelen. En dan kijk je naar mensen die vertellen over boeken. En heel even lijkt het alsof zij wel in het heiligdom zijn binnengetreden. Daar waar alle boeken zijn, en daar waar ze allemaal gelezen zijn. Zou dat het verlangen zijn? Hunkeren naar hoe je lichaam zou kunnen voelen als al die boeken er hun plaats in zouden gevonden hebben. Misschien zou je stijf zijn van het lange zitten, maar er zou tegelijk een vrede zijn neergedaald, waardoor eindelijk het gemis zou zijn opgeheven. Dat hoop je toch. De mensen op het podium praten verder.

Ooit hoorde ik een schrijver bij een voordracht, in een klein café, en hij sprak het woord boek op dezelfde manier uit als zij doet. Zou het te weten zijn wat die klanken doen?

Een iets tragere trein terug naar huis nemen, omdat je weet dat de rit lang genoeg duurt om de hele boekenbijlage uit te kunnen lezen. Heel even kloppen de dingen.

Soms gewoon even voor de stapel gaan staan, en ze allemaal even aanraken. Het is als heel even bijna gestreeld worden in je nek.

Het verzamelen. De vader verzamelt boeken. Pockets met de verhalen van de Franse commissaris. De zoon heeft een briefje in zijn portefeuille. Met de reeds aanwezige nummers. Zo kan er steeds onmiddellijk worden overgegaan tot de aanvullende aankoop. Zo lang de collectie niet volledig is, zijn er ergens boeken die als voornaamste eigenschap hebben dat ze nog niet in de kast staan. Ze zijn lege plek, zo lang ze er niet zijn. En daarna zijn ze zichzelf. De collectie lijkt tot rust te komen. En toch blijft er het vage vermoeden dat er toch nog ergens boeken zouden kunnen zijn die nog moeten komen. Iets blijft knagen.

Er staan boeken in de kast die er heel oud uit zien. Ze hebben een leren rug, licht gehavend, en ze komen uit een tijd van ongetwijfeld eeuwen geleden. En ze staan daar zomaar in de kast. Daar rechts boven, boven de bandopnemer met de grote spoelen. Af en toe heel voorzichtig kijken. Heel even lijkt het alsof ze een klein geultje zijn in de tijd. Zoals op de harde grond, een klein geultje waardoor het water ineens stroomt. Zo openen ze even een deur naar een verleden, zodra je ze openslaat. Als een kamer die aan het einde van de gang is, waarin je nooit binnen kunt kijken. Ineens weet je dat die kamer er is, en er de hele tijd blijft. Tot je het boek weer dichtslaat, en ook die gang verdwijnt. En alles gaat weer door.

De moeder van de vader leest dezelfde boekjes. Nooit iets over horen zeggen. Nooit een verhaal gehoord over het verhaal in het boek. En nu pas valt dat op.

Soms zijn de boeken in de winkel een uitnodiging, soms een verwijt. Soms zie je hun wellustige vormen. Ze beloven het genot dat jij ook kunt krijgen. Ze beloven dat je eindeloos kunt blijven lezen en genieten, want ze vermenigvuldigen zichzelf. En soms kijken ze je meewarig aan. Verwijten je hun niet-gelezenheid. Door jou dan. Ze kijken op je neer. Tot je je nederlaag aanvaardt.

In een nachtmerrie. De boeken stormen je tegemoet. De bibliotheek is behekst, of daardoor gewoon zichzelf. Bij elke poging tot binnentreden komen ze op je af. Traag maar zeker, zoals het bos in Macbeth. Tot je ingesloten bent, en alleen kunt vluchten. Dag na dag. Tot je beseft dat je grootste angst je grootste verlangen is. Willen weten wat er in de boeken staat. Zo graag de boeken willen dat het pijn doet. De demon in de ogen kijken, en ooit niet meer vluchten. Pas daarna komt de ochtend weer.

1 opmerking:

http://uvi.skynetblogs.be/ zei

Heerlijk, Jan, heerlijk.