03 mei 2009

Rabarbertaart

‘Hoe stil het hier is, je schrikt ervan.’
‘Ik dacht er ook net aan. Het hele landschap lijkt te zwijgen. Kijk, daar waren we deze middag nog, langs die helling.’
‘Ja, het was heel mooi daar. Het viel me op hoe het landschap zo snel leek te veranderen op dat kort stuk.’
‘Ik herinner me het nog van de vorige keer toen we die wandeling maakten. Weet je dat nog?’
‘Natuurlijk weet ik dat nog, het blijft altijd ergens bij me.’
‘We zijn nu wel ouder geworden. Vind je me niet te oud voor deze plek?’
‘Nee, helemaal niet. Ik denk dat je rustiger geworden bent, en je praat meer dan toen.’
‘Is dat zo?’
‘Ja, dat vind ik wel. Het is goed. Ga je me straks nog meer vertellen?’
‘Als je dat wilt.’
‘Ja, dat wil ik wel. Maar er is nog veel tijd nu. Het is nog niet donker.’
‘En we blijven zeker hier tot het donker is. Ik wil graag wachten tot het helemaal donker is.’
‘We hebben nog rabarbertaart. Ze is zo lekker dat ik er nauwelijks aan durf te beginnen.’
‘Wat zou er dan gebeuren als ze op is?’
‘Dat weet ik niet. Misschien word ik wel heel onrustig of zo.’
‘Misschien is dat wel een goed plan, wie weet.’
‘Als je hier bent, is het alsof je ver weg bent van alles. Ik wou even weg van alles.’
‘Ik zag het al lang aan jou, ik wist het al langer.’
‘Is dat zo? Waarschijnlijk wel. Soms ga je maar door met de dingen waarmee je bezig was. Het ene moment weet je waarom je die dingen blijft doen. Dan voel je diep in je buik dat het goed is, dat je daarbij wilt horen. En het andere moment lijkt het alsof je de laatste trein gemist hebt. Alsof je de rest van de tijd vast zult zitten in een doodlopende straat of zo. Ik denk dat ik bang ben van dat tweede gevoel.’
‘Het vreet aan je, ik zie het. Maar we zijn nu hier, hier geeft het niet.’
‘Wilde jij ook graag terug naar hier komen?’
‘Ja, heel erg. Toen we de vorige keer hier waren, was het alsof alles in elkaar paste. Toen hebben we hier ook nog gezeten trouwens, op een avond als deze. Het was een warme dag geweest. En het was ook zo stil. En toen kreeg je ineens telefoon, van je vader of zo.’
‘Ja, het was mijn vader.’
‘Soms denk ik dat ik te weinig gezegd heb. Ik had je meer moeten vertellen.’
‘De nacht is nog lang.’
‘Ja, de nacht is nog lang. Maar de tijd is ondertussen ook voorbij gegaan. Tussen toen en nu.’
‘Ik heb de foto’s nog bij van toen, hoe je er toen uit zag, en hoe ik er toen uit zag.’
‘Laat me die straks maar even zien. Dan kan ik zien of mijn herinnering nog klopt.’
‘Het is alsof ik me nog sommige geuren herinner. Van de ochtend.’
‘En van de tocht hier naartoe.’
‘Ja, die ook. Zou het te laat zijn denk je?’
‘Als ik eerlijk ben, moet ik zeggen dat ik het niet weet. Misschien wel.’
‘Misschien niet, misschien maakt het niet uit, en gaan de dingen gewoon door.’
‘Ik had zo’n rare droom vorige nacht. Het was alsof ik op de loop moest gaan. Er was erg veel wind, en ze zeiden dat we moesten schuilen in de eerste inham die we konden vinden. En ik liep door, samen met mijn dochter. En dan was er zo’n grote inham, van een raam of zo. En daar kropen we in. Ze hadden gezegd dat er veel zand zou komen, en net toen we erin zaten, kwam al dat zand voorbij, als in een echte zandstorm.’
‘En kon je er nog uit?’
‘Ja, de storm ging voorbij, en toen werd alles weer rustig. En toen gingen we gewoon terug.’
‘En daarna?’
‘Dat weet ik niet, toen werd ik wakker.’
‘Dus je bent nergens meer aangekomen. Je weet niet of je nog thuis gekomen bent of zo?’
‘Nee, dat weet ik niet.’
‘Daar moet ik eens over nadenken, het is een rare droom. Hij zou beter bij mij passen dan bij jou denk ik.’
‘Misschien wel. Heb jij nog rare dromen gehad?’
‘Vorige week was er nog een. Ik weet niet meer juist wat er gebeurde. Ik weet alleen dat er heel erg veel mensen in voorkwamen. En dat ik mijn schoenen weer eens kwijt was. Dat komt vaak terug in mijn dromen.’
‘Ja, dat zal wel. Wat denk je?’
‘Wat denk jij?’
‘Dat het laat genoeg is, denk je niet?’
‘Ik dacht net hetzelfde, het is laat genoeg.’

Geen opmerkingen: