21 mei 2009

De rug


‘Ik wist dat het tijd was om nog eens langs te komen.’
‘Dat is heel lief van je.’
‘Het is voor mij nu ook anders. Misschien wel gemakkelijker, hoe raar het ook klinkt.’
‘Ik denk dat ik het wel begrijp.’
‘Ik vermoedde al dat je hier zou zitten, hier op de bank in je tuin.’
‘Hier zit ik vaak. Vroeger minder eigenlijk. Ik keek vaak naar de bank, vanuit het raam, maar ik zat er weinig op. Maar sinds een tijd doe ik het wel vaak. Ik hou ook wel van dit moment van de dag.’
‘Op dit moment zit ik ook dikwijls in de tuin, en kijk ik naar de planten. Soms heb ik helemaal geen zin om te lezen, en dan doe ik niets anders dan kijken.’
‘Volgens mij kon je dat altijd al beter dan ik. Als ik het te lang deed, maakte het me altijd erg onrustig.’
‘Maar jij kon misschien beter alleen zijn dan ik, met of zonder boek.’
‘Zou het zo zijn? Ik vraag het me wel eens af. Het voelde altijd al als het beste voor mij. Maar soms was ik wel bang voor het ouder worden. Dan had ik schrik dat er bij het ouder worden een moment zou komen waarop ik ineens de kinderen zou missen. En nu ben ik ouder, en soms is het alsof die schrik op de loer ligt. Alsof ik weet dat ik bijna bang ga worden.’
‘Ik weet dat je het niet gelooft, maar er is iets dat niet anders is. Ik kan het je nog altijd niet goed uitleggen. Ik had er nooit de woorden voor, en nu nog niet. Maar ik weet dat dat je angst is, en het is moeilijk dat ik ze niet weg kan nemen van jou.’
‘Dat hoeft ook niet, niemand kan er iets aan veranderen. De dingen zijn wat ze zijn, en ik ben blij met alles wat er op mijn weg is gekomen. Ik heb de kinderen, ook de jouwe, zien opgroeien tot de mensen die ze nu zijn. Het ontroerde me soms meer dan ik aankon. Het was af en toe gemakkelijk dat ik enkel toeschouwer was. Misschien ben ik dat altijd wel geweest, een toeschouwer.’
‘Maar je deed het wel goed. Je kon altijd goed kijken.’
‘Misschien wel. Het heeft me wel geholpen bij de boeken. Hoewel het me nooit echt gelukt is te schrijven wat er soms in me omging. De laatste moed had ik niet.’
‘Ik denk dat je je vergist. Je bent te streng. Ik ben alleszins blij dat je het toch gedaan hebt. Ze zijn heel bijzonder, die boeken van jou.’
‘Ik had gehoopt dat het me meer vrede zou geven, maar dat was niet zo.’
‘Ook dat zie je verkeerd denk ik. Je zou eens moeten weten wat er werkelijk omgaat in het hoofd van alle anderen. Jij bent er dichter bij gekomen dan je zelf beseft.’
‘Zou dat zo zijn? Misschien wel.’
‘Waar denk je aan?’
‘Mag ik je hand eens zien? Ze zit altijd ergens in mijn hoofd. Hoe zit het nu, wat is nu weer de palm en wat de rug? Ik kan het nog steeds niet uit elkaar houden. Dit dus.’
‘Wat zie je dan?’
‘Ik wou gewoon even zien of alles nog klopt. Of alles nog goed in de tijd past. De tijd die achter je ligt is soms precies een soort blokkendoos of zo. En elke dag moet je alle blokken weer opbouwen, tot ze allemaal staan, en netjes in elkaar passen zonder om te vallen.’
‘Ik denk dat ik uiteindelijk toch altijd meer vooruit wilde kijken. Maar of het werkelijk zoveel verschil maakt, weet ik niet meer.’
‘Zijn er dingen die je anders zou hebben gedaan, nu je alles weet?’
‘Ja, toch wel denk ik. Maar ik kan je nog niet uitleggen welke. Het is voor het eerst dat ik dit nu aan mezelf toegeef, en het is nog te vroeg om alles te zeggen. Maar jij zult het zeker van me horen.’
‘Het is goed, we hebben nog alle tijd van de wereld.’
‘Alle tijd die de wereld ons nog geeft, en ik weet niet hoeveel dat nog is. Maar het maakt niet uit.’
‘Ik heb je altijd mooi gevonden, weet je dat?’
‘Ja hoor, dat weet ik. Ik heb het wel nooit begrepen, maar ik weet het.’
‘Het is zo. Wordt het niet te koud voor jou hier buiten?’
‘Nee, nog niet. Laten we nog even blijven zitten.’
‘Ik weet nog dat je me ooit vroeg om samen te zwijgen. We hebben daar een hele tijd gezeten, zonder iets te zeggen.’
‘Ja, dat weet ik nog. Het maakte me heel gelukkig op dat moment.’
‘Wil je dat nu ook doen? Tot het donker is?’
‘Ja, dat is goed.’

Geen opmerkingen: