20 februari 2010

Bezield realisme


De voorbije weken was er heel wat te doen over een aantal studies die de toekomst van ons sociaal stelsel proberen in te schatten. Zullen we binnen een jaar of tien twintig nog in staat zijn pensioenen te betalen en goede sociale voorzieningen te garanderen? Is onze arbeidsorganisatie voldoende aangepast aan demografische veranderingen? Kunnen we dit budgettair aan, en wat zullen de gevolgen zijn van de recente financiële en economische crisis? Zonder een uitspraak te doen over de voorgestelde oplossingen in dat debat viel alleszins op dat enkele deskundigen aandacht vragen voor een ‘onaangename waarheid’. Ze proberen met een heldere en lucide blik vooruit te kijken en ook die dingen in beeld te brengen die we misschien liever niet willen weten. Ze wijzen erop dat een aantal elementen van wat wij nu als ‘vanzelfsprekend’ beschouwen niet zomaar overeind zal blijven. In het debat worden oplossingen geformuleerd die tot meer of minder rechtvaardigheid zullen leiden, en zo ofwel een meerderheid of enkel een minderheid ten goede zullen komen. Een belangrijk maatschappelijk debat dus. Het is meer dan ooit nodig dat we zonder angst naar de toekomst kijken, om die zoveel mogelijk op een goede manier mee vorm te geven. Doen we dat niet, dan geven we misschien toe aan ons kortetermijnverlangen om niets te moeten veranderen en op geen enkele manier onze huidige levenswijze in vraag te moeten stellen. De gevolgen daarvan kunnen echter zeer omvattend zijn. En dan valt te vrezen dat de meest kwetsbaren andermaal het allergrootste slachtoffer zullen zijn.

Wat echter ook opviel in die belangrijke en boeiende debatten, was de zowat volledige afwezigheid van de ecologische component. In het kader van de nieuwe Europese strategie voor de volgende jaren pleit de nieuwe Europese president onomwonden voor een beleid dat zo snel mogelijk een sterke klassieke economische groei op gang kan trekken. Dat zou de enige manier zijn om ons sociaal model overeind te houden. En wanneer er projecties gemaakt worden over hoe de budgettaire toestand in eigen land de volgende jaren zal evolueren, en hoe dat moet afgezet worden tegen te verwachte ontwikkelingen op het vlak van bv. pensioenen, dan lijkt het alsof de ecologische toestand een soort ‘constante’ is die je eigenlijk niet in je plaatje moet inrekenen. Alsof je aan het klimaat en aan de slinkende grondstoffen even kunt vragen om twintig jaar te doen alsof ze er niet zijn.

Dat dit gebeurt, is op zich niet zo onlogisch of onbegrijpelijk. De sociale consensus in onze welvaartsmaatschappijen is gebouwd op het idee van de mogelijkheid van voortdurende economische groei. In een economie die steeds productiever wordt – door harder werken en inzet van machines – kun je enkel door groei het arbeidsvolume op hetzelfde peil houden. Het sociale conflict tussen arme en rijke groepen of klassen wordt succesvol geneutraliseerd door het idee dat we de koek almaar groter kunnen maken, waardoor we de armen rijker zouden kunnen maken zonder de rijken armer te moeten maken. Het klinkt allemaal aantrekkelijk en logisch, maar het is een redenering die enkel opgaat in het luchtledige, in een virtuele wereld als het ware. En jammer genoeg leven we in een echte wereld. En die echte wereld is eindig. Er is aan deze ‘normale’ overtuiging een sterk panisch karakter. We lopen vooruit, steeds maar vooruit, omdat we niets anders geleerd hebben. We jagen onszelf op, om steeds maar te blijven lopen. En al voelen we dat ons lichaam begint tegen te stribbelen, toch lopen we steeds verder door. We zijn bang dat we, als we even zouden stilhouden, van uitputting in elkaar zullen zakken. En die angst zet ons aan om dus met nog meer blinde wilskracht verder te lopen. Meer zelfs, we proberen nog harder te lopen.

De ecologische werkelijkheid bestaat en, die bevat eveneens een onaangename waarheid. Er is de klimaatverandering die bijna oncontroleerbaar dreigt te worden als we niet snel drastisch onze economische structuur veranderen. Er is het toenemend probleem van kostbare grondstoffen die tegen een angstaanjagend tempo opgebruikt worden, lang voor ze vervangen kunnen worden door duurzame alternatieven. Er is de schrikbarende achteruitgang van de biodiversiteit wereldwijd. Net in die diversiteit zit de veerkracht van ons mondiaal ecosysteem, en dus ook de veiligheid voor de menselijke soort. Als we die verder ondergraven, ondergraven we ook onszelf.

Die ecologische werkelijkheid is bovenal altijd al een sociale werkelijkheid geweest. Als norm voor de invulling van het goede leven een levensstijl nastreven die veel te zwaar weegt op de planeet betekent dat je vanaf het begin al de structurele onrechtvaardigheid inbouwt. Het betekent dat je impliciet aanvaardt dat een bepaalde vorm van welvaart enkel voor een kleine minderheid is weggelegd, en dat ook nog eens in een zeer beperkte periode van de menselijke geschiedenis. Doen alsof je die werkelijkheid uit beeld kunt dwingen door hyperventilerend en blind vooruit te blijven lopen is gevaarlijk en onverantwoord. Het is misschien verleidelijk om jezelf wijs te maken dat het domein van ‘de’ economie, waar geld gegenereerd wordt dat dan via sociale herverdelingsmechanismen kan ingezet worden, hier is, en dat ‘het milieu’ ergens daarbuiten is, als een hoogstens wat vervelende toeschouwer. De economie bestaat niet, tenzij in een concrete biofysische wereld, waarin de opnamecapaciteit van de atmosfeer beperkt is, waar vissen gewoon verdwijnen als ze overbevist worden, waar drinkbaar water niet eindeloos voorhanden is maar integendeel erg schaars als je doet alsof het onuitputtelijk is.

Het ecologisch realisme dat we nodig hebben, is op korte termijn even vervelend als het sociaal realisme, dat even nodig is. Een onaangename waarheid is onaangenaam misschien, maar het is ook een waarheid. En leven in waarheid is te verkiezen boven blind je ongeluk tegemoet lopen. Het is vooral een morele plicht. Er is immers geen enkele zinnige reden te bedenken waarom niet iedereen op deze planeet, nu en in de toekomst, evenveel recht zou hebben op een waardig en veilig leven.

Het betekent wel dat we op een meer fundamentele manier zullen moeten nadenken over de ecologische basis waarop we een maatschappelijke sociale consensus willen bouwen. De oproepen om te komen tot een nieuw sociaal contract dat alle groepen betrekt in een project voor de toekomst mag niet steunen op een virtuele wereld van onze wensdromen, maar moet tot en met ‘geaard’ zijn in de werkelijke, ecologisch begrensde wereld. Doen alsof je die werkelijkheid kunt wegredeneren is in wezen niets anders dan tot en met asociaal. Onmiddellijk de moeilijke ecologische uitdagingen voluit in je project inrekenen is de meest rechtvaardige optie die je kunt kiezen.

We zullen dus moeten nadenken over onze huidige gangbare leefstijlen. We zullen moeten nadenken over wat essentieel is (vrijheid, rechtvaardigheid, verbondenheid, zinvolheid, geborgenheid, …) en wat niet-essentieel of zelfs contraproductief is (verspilling, consumentisme, egoïsme, gulzigheid, …). Het realisme dat we nodig hebben, moet dus ook bezield zijn. Het moet in staat zijn mensen ervan te overtuigen dat we nog een wereld te winnen hebben, in plaats van cynisch of angstig te moeten ondergaan dat we alles zullen verliezen wat ons dierbaar is.

Geen opmerkingen: