27 februari 2010

Woordvrees

De angst voor het schrijven. Het thema kwam terug in enkele mooie gesprekken de voorbije dagen. Dat de woorden ergens tussen genot en wanhoop bewegen, het heeft er misschien iets mee te maken. Misschien beweeg je zelf in het algemeen wel tussen die twee polen, en is die vaststelling een troost die je al een klein beetje kan verzoenen met het onvermijdelijke. Om te kunnen genieten moet je waarschijnlijk de wanhoop riskeren. Om van de woorden te kunnen houden moet je ze ook in je handen nemen.

Is het de angst voor het witte blad? Het witte blad wijst je erop dat het ook wit zou kunnen blijven. Het kan zo blijven, zwanger van verwachting. Het kan je aanstaren, vol verwijt en minachting. Of het kan je volledig negeren, en zich hullen in zelfgenoegzaamheid.

En je zit daar. En je hoopt dat die eerste woorden, die die nooit eerder door jou betaste huid gaan bevolken, de juiste zullen zijn. Je hoopt dat ze uit jou zullen komen, maar eigenlijk al niet meer van jou zullen zijn zodra ze daar staan. Je hoopt dat je ernaar zou kunnen kijken als waren ze al van zichzelf. Je hoopt dat je niet jezelf zult zien.

Ergens voor en na de eerste woorden is er alleen je eigen falen. Misschien kun je op andere momenten de aandacht afleiden van die onweerlegbaarheid, maar zodra je dichter bij de woorden komt, is er geen ontkomen aan. Iets zegt je dat alleen wie interessant is mag bewoond worden door verhalen die het verdienen verteld te worden. In jou is er alleen het grote niets. En terwijl je strompelt door de eerste woorden is het alsof je de dansvloer wordt opgeduwd voor die tango waarvan je de bewegingen nog lang niet kent terwijl het publiek al staat te kijken.

En toch is er niets dat je meer verlangt dan daar te zijn, dan in die woorden te kunnen wonen. Daar verdwijnen is een vorm van zijn die je heel even gewichtloos zou kunnen maken. Heel even zou je in je onaardsheid zo met jezelf kunnen samenvallen. Zo wenkt het, dat je in je eigen afwezigheid zou zijn wie je zou kunnen zijn. Dat de woorden zo zichzelf zijn geworden, zo van jou bevrijd, dat jij het zou zijn.

En soms zijn de woorden de grootste hinderpaal om tot de woorden te komen. Velen beseffen het niet, maar ze zijn aardser dan ze lijken. Het is niet omdat je ze op een flinterdun vel zou kunnen schrijven dat ze niet zwaar als een onzachte steen zouden kunnen zijn. Het is niet omdat je ze kunt fluisteren tegen de wind in dat ze je handen niet kunnen openrijten.

Er is geen andere weg naar de woorden dan door de woorden. Je zou willen dat het anders kon. Je zou willen dat er iets zou kunnen vloeien, door niets gehinderd, zoals je soms zou willen kunnen vloeien in een ander. Waarbij je even je angst om nooit meer terug te kunnen keren naar jezelf opzij zet. Je zou het willen, maar het is hopeloos. De woorden kijken je aan, dagen je uit, verleiden je, en duwen je van zich af. Alleen met hen kun je bij hen komen.

Soms kun je verlangen naar woorden die je niet kunt zien. Het schuurt door je lichaam. Aan de binnenkant van je ogen kun je een tekst zien waarvan je de woorden niet kunt lezen. Het is alsof je weet dat je de tekst zult herkennen zodra die voor je staat, maar je zou niet kunnen zeggen waar je hem moet zoeken. Je zou hem blind moeten onthullen. Op de tast, om pas op het einde te weten dat je goed zat, dat het daar was dat je moest zijn al die tijd al.

En soms gloort de genade toch heel even. Stuntelend en stotterend heb je jezelf dan toch maar begeven op die eindeloze vlakte. Elk woord een woord bij gebrek aan beter. Je hebt ze neergelegd. Alsof je jezelf er heel even mee verzoend hebt dat die ander al die deuken in je lichaam, dat in wezen gewoon één deuk is, zou kunnen zien. Je kijkt achter je, om te zien dat bijna onopgemerkt de woorden een plek geworden zijn. Voor je je pleinvrees geheel kon bevatten bleek je al bijna aan de andere kant te zijn. En je denkt dat een tekst soms toch beter kan zijn dan geen tekst. Nu de tekst er is, nu die plek er is, kan het een plaats zijn waar je kunt dromen. Misschien kun je dromen van de tekst die besloten ligt in deze aarzelende plek. De afstand tot de tekst die je – zonder woorden nog – gedroomd had, is nog groot, maar nu kun je de afstand zelf zien. En verzonken in de aarde heb je zo, heel even toch, die woorden aangeraakt, zo lijkt het toch. Zou je ooit dichter kunnen komen?

Je loopt het plein terug over. Je leest de woorden opnieuw, die nu op de stenen geschreven zijn. Ze zijn nu daar al, blootgesteld aan wind en regen. Ze zijn al bijna weg van jou. Als je je zou omdraaien, zouden ze er nog zijn. En je zou willen wachten, aan de rand van het plein. Om te kijken of er iemand zou komen die de woorden zou lezen. Iemand die even blijft staan, en heel misschien heel even glimlacht. Wat kun je meer bereiken?

Geen opmerkingen: