24 februari 2010

Waar het overgaat


‘Waar kijk je naar?’
‘Naar jou.’
‘Nog steeds?’
‘Ja, er is veel te zien. Ik weet niet goed wanneer ik je het eerst herkende.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Ik ben zo geschrokken. Ik had je in mijn droom gezien. En in die droom dacht ik dat ik je niet kende. En vanmiddag liep ik over straat, en ik dacht: stel je voor dat ik haar nu in het echt zou tegenkomen. En toen kwam ik je dus tegen. Nu vraag ik me af wanneer ik je eigenlijk herkende, nu, in het echt, of vorige nacht, in mijn droom.’
‘Dat zou dan willen zeggen dat je je vergist hebt in je droom.’
‘Ja, misschien wel. In dat geval kende ik je dus al, maar ik weet zeker dat ik je nog nooit eerder gezien had.’
‘Voor die droom dan.’
‘Ja, voor die droom. Maar misschien kende ik je onbewust al. Was het bij jou ook zo?’
‘Bij mij was het alleen nu. Ik zag je naar me kijken, en ik zag dat je iets zag. Je zag iets dat nog niemand wist, alleen jij. Dat zag ik aan je.’
‘Ik stond daar, als versteend denk ik, en je zag me, kwam naar me toe en kuste me. En ik schrok niet eens.’
‘Waarom zou je?’
‘Ja, waarom zou ik. Maar nu vraag ik me af of er dus echt een plek is, ergens in jezelf, of ergens in de wereld, waar je droom overgaat in de werkelijkheid.’
‘Misschien is het wel omgekeerd. Misschien kun je af en toe, op zo’n plek van de werkelijkheid in de droom stappen.’
‘Maar hoe kende ik je dan?’
‘Dat weet ik niet, maar nu we hier zo zitten, kan ik niet anders dan weten dat we elkaar moesten leren kennen. Of zo.’
‘Wat maakt het eigenlijk uit, misschien is het allemaal niet zo belangrijk.’
‘Het nu is belangrijk. Straks kan het te laat zijn. En als het altijd nu is, dan kan het nooit straks worden. Zo kan het altijd nog goed komen.’
‘Je doet me wel aan iemand denken, nu ik erop let. Maar ik weet toch zeker dat jij het was in mijn droom.’
‘Laten we er nu maar gewoon van uitgaan dat ik het was, dan hoeven we daar niet meer over na te denken.’
‘Heb je het niet koud?’
‘Nee, voel maar.’
‘Ja, lekker warm.’
‘Vanmiddag wist ik het, en het bracht me in de war. Ik wist niet goed of ik nu van iets afscheid moest nemen, of integendeel naar iets anders moest uitkijken. Het tolde in mijn hoofd, en in mijn buik. Ik ben de stad in gelopen. En toen kwam ik jou tegen.’
‘En ik zag het.’
‘Ja, je zag het. Veel mensen kijken wel naar mij, maar ik denk vaak dat ze iemand anders zien. Dat is een ander soort droom, een droom die ik niet zo graag in mijn buurt wil.’
‘Ik denk dat het echt goed komt met jou.’
‘Misschien was jij diegene die dat tegen mij moest zeggen.’
‘Op een moment als dit is het altijd alsof ik in mijn hoofd veel foto’s maak. Om de momenten ergens te bewaren, en later die foto’s weer voor mijn ogen te kunnen halen. Een soort vergeetpreventie. Heb jij dat ook soms?’
‘Het is anders denk ik. Ik denk dat ik de atmosfeer probeer te onthouden. Niet zomaar beelden, maar het geheel, de plek, en hoe alles aanvoelt.’
‘Ben je dan nooit bang dat het je zal ontglippen nadien? Is het niet te vloeibaar in je hoofd?’
‘Misschien wel, maar ik wil het niet anders dan zo. Het zal vanzelf wel komen als het moment daar is. En het blijft ook wel, maar als ik het te zeer zou willen oproepen, dan verdwijnt het tussen mijn vingers.’
‘Ik denk dat jij dapperder bent dan ik.’
‘Dat zou ik niet zeggen. Waarschijnlijk ben jij gewoon beter voorbereid op verlies dat zal komen.’
‘Wennen doet het anders wel nooit. Wat denk je?’
‘Ik denk dat je nu je ogen moet sluiten. En zo riskeren dat je niets ziet, en dus niet zult kunnen onthouden. Het zou wel eens kunnen dat je nog meer ziet.’
‘Zou het?’
‘Ik weet het niet, maar daar gaat het net om.’
‘En ga je dan straks je verhaal verder vertellen?’
‘Ja, dat zal ik doen, natuurlijk.’
‘Dan is het goed.’

Geen opmerkingen: