‘Dit had ik niet verwacht eigenlijk.’
‘Nee, ik ook niet. Maar misschien is het wel goed.’
‘Ja, dat kun je wel zeggen.’
‘Na al die tijd, het is wel grappig, al bij al.’
‘Ik ben eerlijk gezegd altijd een beetje bang geweest van jou, denk ik soms.’
‘Bang? Hoe kom je daar nu bij?’
‘Voor mij heb je altijd iets verhevens gehad, iets waar ik naar op keek of zo. Het was al zo toen ik je voor het eerst zag.’
‘Dat heb je me nooit verteld.’
‘Tja, net daarom heb ik je het nooit verteld waarschijnlijk.’
‘Ik zal maar doen of ik het niet gehoord heb. Wie weet was ik ook wel een beetje bang of onzeker.’
‘Jij?’
‘Ja, ik. Misschien is vandaag daarom ook wel een goede dag. Het komt allemaal gewoon een beetje dichter bij elkaar.’
‘Ik was toch wel geschrokken door wat je allemaal vertelde vanmiddag bij het eten. Het klonk toch een beetje droevig. Alsof je iets moet opgeven of zo. Het klonk zo definitief, alsof de dingen voorbij zijn voor jou.’
‘Misschien is het wel zo, een beetje dan toch. Het is niet gemakkelijk om erover te praten. Door dat toch te doen zag ik het zelf allemaal een beetje beter.’
‘Maar er ligt nog zoveel voor je, dat denk ik toch. Je bent geweldig, en zo.’
‘Vooral en zo, denk ik.’
‘Ik denk dat ik ook milder geworden ben, en beter zie wat kan en wat niet, en toch. Toch doet het me altijd pijn om bij een ander te zien dat je zoveel moet opgeven, dat er zoveel van je dromen of zo wordt opgeborgen.’
‘Soms kijk ik naar mijn zoon, en dan zie ik al die verwachtingen in zijn ogen, zijn honger, zijn vanzelfsprekend verlangen. En dan is het alsof ik zelf kan verdwijnen daarin. En dan denk ik: doe jij het maar, ik hoop dat jij alles kunt doen. Zou dat niet genoeg zijn, dat willen?’
‘Ik weet het niet, echt niet. Misschien wil ik altijd dat een ander alles zou krijgen waar hij of zij naar verlangt. Nou ja, alles nu ook weer niet natuurlijk, maar toch de grote dingen. Ik wil het altijd zo graag voor een ander. En dan doet het me pijn als het niet zo is.’
‘Dat is heel lief. Maar misschien moet je ook iets willen voor jezelf.’
‘Doe ik dat dan niet?’
‘Niet genoeg, denk ik. Ik zou je zoveel meer gunnen. Al vind ik dat woord gunnen niet echt een goed woord.’
‘Ik zal er nog eens over denken, zei hij.’
‘Ja, dat zeg je dan altijd, als er zoiets ter sprake komt. Ik was trouwens ook getroffen door wat je vertelde. Over het verliezen, of het niet verliezen eigenlijk. Ik begrijp nu beter wat je bedoelde.’
‘Het is moeilijk om erover te praten. Ik denk dat ik me ervoor schaam, alsof ik te veel vraag.’
‘Ik denk niet dat je je veel zorgen moet maken, geloof dat nu maar. Wie goed kijkt, ziet alles wel. En wie dat niet doet, die is je misschien niet waard.’
‘Dat zal wel. Ik moest trouwens net nog denken aan die keer toen we samen naar de Ardennen waren geweest, voor die dag stappen.’
‘Waarom denk je daar nu aan terug?’
‘Ik weet nog hoe we door het bos gingen, naast dat kleine riviertje. Het water was zo helder, en koel. En we liepen daar een hele tijd zonder een woord te zeggen. En ineens leek alles zo volmaakt of zo. Alsof de dingen in elkaar pasten.’
‘Net voor dat gevoel wil ik altijd graag reizen. Weggaan. Je zegt altijd dat je dat niet graag doet, maar volgens mij klopt dat niet.’
‘Misschien niet, wie weet. Ik denk altijd dat ik de eerste dagen van een vakantie erg ongezellig zal zijn. Niet zozeer omwille van het gezelschap of zo, maar omdat ik zelf moet wennen aan al het andere, aan alle indrukken. En dan weet ik geen blijf met mezelf, en denk ik dat een ander mij meteen weer heel saai zal gaan vinden. Om dat gevoel te vermijden zeg ik dan misschien al snel dat ik niet graag reis of ergens naartoe ga.’
‘Nu doe je het weer.’
‘Wat?’
‘Je kijkt te zeer door de ogen van een ander naar jezelf. Alleszins de ogen zoals je die vermoedt. Als je in de war bent, kun je dat toch ook gewoon uitleggen. Andere mensen gaan echt niet zomaar lopen.’
‘Nee? Misschien niet.’
‘Alles komt toch altijd wel weer in orde. Als je ontspannen bent ben je trouwens geweldig gezelschap om in de buurt te hebben. Je kunt je goed concentreren op een ander of op een gesprek of zo. En dat is heel mooi, heel uitzonderlijk ook trouwens.’
‘En jij hebt een stuk dat heel onbevangen is. Onschuldig en gretig tegelijk op een of andere manier. En dat heeft me altijd gefascineerd.’
‘Ik denk dat je weer meer ziet dan er is. Maar het geeft niet. Je bent wel grappig.’
‘Zal ik nog iets te eten maken voor jou?’
‘Straks is goed, laten we nog even wachten.’
‘Ja, laten we dat doen.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten