14 januari 2012

Besparen

De discussies over de aanpak van de financiële en economische crisis zijn hevig, en terecht. Er staat veel op het spel. De vraag naar de meest rechtvaardige uitweg uit de huidige toestand is absoluut relevant. Zullen de voorgestelde oplossingen de onrechtvaardigheid versterken of verminderen? Rond die doelstellingen zijn er debatten tussen maatschappelijke groepen, die soms verlopen volgens klassieke breuklijnen (zoals links of rechts) en soms via minder klassieke (zoals tussen jong en oud). Sommigen willen de discussies gebruiken om hun agenda nog sneller door te duwen. Sommigen doen hun best om alle discussies te herleiden tot de volgens hen enig relevante breuklijn, die tussen links en rechts. Wat in veel gevallen in al die debatten erg opvalt, is de zorgwekkende afwezigheid van bezorgdheid voor de ecologische crisis. Alsof die even ‘on hold’ gezet is, om terug te kunnen keren naar de ‘veilige’ gevechten. Alsof die ecologische crisis in wezen nog altijd een ‘afgeleid’ probleem is. En dat is erg gevaarlijk, zeker voor wie oprecht bezorgd is over de rechtvaardigheidsvraag.

Als maatschappij zijn we blijkbaar erg goed in het wegduwen van een onaangename werkelijkheid. En de werkelijkheid van een eindige planeet is er zo een. We vinden het normaal dat een mens of een boom niet eindeloos blijft groeien, maar op een bepaald moment groot genoeg is. Maar als het over de economie gaat, dan willen we zo graag geloven dat de bomen tot in de hemel kunnen groeien. Het is een gevaarlijke vorm van zelfverblinding. Onze globale ecologische voetafdruk op de planeet heeft ondertussen de grenzen van de draagkracht al lang overschreden. We bouwen onze luchtkastelen zo ongeveer letterlijk op drijfzand. Op zich zou dat misschien niet zo erg zijn als het enkel over dromen ging of ongevaarlijke verlangens. Het is wel erg als we een cruciaal vraagstuk als het streven naar meer rechtvaardigheid laten afhangen van het kunnen bestaan van die luchtkastelen.

Je merkt het in de discussie over de aanpak van de eurocrisis. Er wordt terecht veel kritiek gegeven op een groot deel van een nefaste besparingspolitiek die is ingegeven door een agenda om bescherming af te breken en naar een hardere maatschappij te evolueren, waarin iedereen maar voor zichzelf moet zorgen. Er is terecht verontwaardiging over een beleid dat landen te hard op de knieën wil duwen, waardoor de bevolking geen enkel perspectief overhoudt op een leefbare toekomst. Alleen maar willen besparen in begrotingstermen, ten koste van alles, is in veel opzichten niet de juiste weg. Maar daarmee is nog niet gezegd dat een alternatief van ‘niet besparen’ wel de juiste oplossing is, soms zelfs integendeel.

Ware rechtvaardigheid kan er enkel zijn als ze mondiaal is en als ze intergenerationeel is. Als rechtvaardigheid wordt gelijkgesteld met het mordicus verdedigen van een verslindende levensstijl die alleen voor een kleine minderheid van de wereldbevolking haalbaar is, dan is dat problematisch. Als met andere woorden de inzet van de strijd voor sociale rechtvaardigheid enkel is om binnen een (mondiaal gezien) relatief rijk land de verschillen tussen wie rijker en armer is kleiner te maken door iedereen op een hoog consumptieniveau te krijgen, terwijl dat niveau niet haalbaar is voor een groot deel van de wereldbevolking en enkel kan gehandhaafd blijven door toe-eigening van natuurlijke rijkdommen elders, dan is dat geen ware rechtvaardigheid. Als rechtvaardigheid enkel zou zijn het materiële welvaartsniveau van de naoorlogse generaties in ons land als norm te verdedigen, terwijl we voldoende weten dat dat niveau in ecologische termen absoluut niet haalbaar is voor de toekomstige generaties, dan is dat geen ware rechtvaardigheid.

De immense groei van de materiële welvaart vond vooral sinds de jaren 50 van de vorige eeuw plaats. Die groei was in veel opzichten een illusie. Als we vanuit het nu kijken, dan zien we dat dat groeimodel enkel haalbaar was voor een beperkte tijd, en zolang een groot deel van de wereldbevolking niet mee deed. Dat type van ontwikkeling vertaald als economische groei kon enkel bestaan door de gemakkelijke bereikbaarheid van goedkope grondstoffen, onder meer door goedkope olie dus. De hele financiële sector steunde eigenlijk de hele tijd ook op diezelfde illusie: we kunnen het risico nemen om veel te ‘lenen’, omdat we alles wel terug zullen verdienen door de groeiende rijkdom die we zullen hebben. De ene illusie hield de andere in stand, en zo maakten we onze luchtbellen steeds groter.

En waar staan we vandaag? Steeds dieper in een systeemcrisis. Het is wat al te gemakkelijk om de financiële crisis van 2008 en daarna af te doen als min of meer te herleiden tot een uit de hand gelopen hypotheekcrisis die tot een vertrouwensbreuk leidde. Er is meer aan de hand. In veel opzichten heeft die financiële crisis heel veel te maken met de kern van de ecologische crisis, namelijk dat er grenzen aan de groei zijn. En die grenzen zijn bereikt, en overschreden. Het tijdperk van de goedkope olie is definitief voorbij. De gemakkelijk bereikbare grondstoffen hebben we al voor een groot deel opgebruikt. De grondstoffen die we nodig hebben voor de economie van de toekomst zijn erg kostbaar en schaars. De maatschappelijke kost van de jarenlang genegeerde milieugevolgen van de gangbare economie laat zich niet meer uit de reële boekhouding wegredeneren. De kost van de afwezigheid van een klimaatbeleid is veel groter dan die van een doortastende klimaatpolitiek. Al die dingen weten we. Ze zijn ondertussen meer dan voldoende beschreven. Misschien kennen we nog niet elk cijfer achter de komma, maar we weten meer dan genoeg om te handelen. Nochtans willen we blijkbaar nog meer volharden in ons ecologisch autisme.

Zo bekeken is het debat over het sociaal-economisch beleid van de Belgische regering of over de aanpak van de eurocrisis in veel opzichten nog erg eenzijdig. Dat men een rechtse besparingslogica afwijst, is normaal en goed. Dat men zich verzet tegen een kille conservatieve sociale visie die de ongelijkheid tussen mensen wil vergroten omdat die tot een ‘gewenste’ economische dynamiek zou leiden, is terecht. Maar daarmee is de richting voor een rechtvaardigheidspolitiek nog niet gegeven.

Het is een beetje gemakkelijk en populistisch om ‘lekker links’ de Europese Commissie aan te vallen omdat die het beleid uitvoert waarvan het kader door de lidstaten zelf is vastgelegd. Maar het is ook een beetje te gemakkelijk om enkel te zeggen ‘niet besparen’ als antwoord op een gevaarlijke besparingslogica die de armen nog armer zal maken. Was het maar zo simpel.

In de klassieke (en dus ‘veilige’) schema’s is er bij wijze van spreken enkel een debat aan de gang tussen de ‘slechte’ en meer rechtse neoliberalen enerzijds en de ‘goede’ en meer linkse neokeynesianen anderzijds. In die redenering gaat het debat over de vraag of je deze of de andere oprit neemt naar wat uiteindelijk dezelfde snelweg is, die van de economische groei. Het klinkt logisch om nu te pleiten voor grote investeringen en niet voor draconische besparingen. Maar daarmee zegt men ook impliciet dat we nog veel extra kunnen lenen, ervan uitgaand dat we dat later wel terug zullen verdienen door een grotere groei, die een ‘relance’ zal krijgen. In de klassieke linkse logica van meer koopkracht voor wie nu minder koopkracht heeft, gaat men uit van een toegenomen consumptie die dan de ‘motor’ van de groei weer op gang zal gaan brengen, waarna de taart weer kan groeien en we de meeropbrengst beter kunnen verdelen. De doelstellingen van die voorstellen zijn nobel en goed, maar wat als economische groei zoals we die de voorbije decennia gekend hebben gewoon in fysische zin niet meer mogelijk is? Wat als we niet aan het klimaat kunnen vragen om nog even tien jaar te wachten met opwarmen? Wat als we niet aan het water kunnen vragen om nog tien jaar te doen alsof het niet wordt uitgeput? Wat als we niet aan onze ecosystemen kunnen vragen om nog tien jaar niet te laten merken dat hun veerkracht dramatisch is aangetast? Als we onze verblinding voor de ecologische crisis nog tien jaar volhouden dan zal de kost daarvan, in reële termen, alle sociale winst die we op korte termijn maken tenietdoen.

Het is niet omdat een linkse doelstelling van streven naar meer rechtvaardigheid goed is, dat de keuze voor een klassiek relancebeleid ook de juiste linkse oplossing is. In ecologische zin leven we ver boven onze stand, en de gevolgen daarvan worden altijd gedragen door de meest kwetsbaren. Doorgaan met een ecologisch gulzige groei zal misschien onze illusies op korte termijn overeind houden, maar zal op iets langere termijn de onrechtvaardigheid enkel dramatisch verhogen.

Wie gelooft in een rechtvaardigheidspolitiek moet dus ook de ecologische waarheid in al haar dimensies durven inrekenen in het eigen denkkader. En dat gebeurt nu nog te weinig. Moeten we besparen om uit de crisis te raken? Ja, we moeten heel erg hard besparen om uit de crisis te komen, maar dan vooral in ecologische zin. En wat dat betreft, moeten we onszelf ook niets wijsmaken. Geloven dat een simpele ‘groene groei’ ons ongemerkt via een zandweggetje terug op de ene ware snelweg zal brengen is andermaal een gevaarlijke illusie. We zullen op een nooit eerder geziene schaal onze impact op de planeet, onder meer op het vlak van grondstoffen- en energiegebruik, radicaal en absoluut moeten ontkoppelen. En dat zal moeten vergezeld gaan van een eveneens ver doorgedreven beleid van sociale herverdeling. Zolang we dachten dat economische groei mogelijk was, konden we de armen rijker maken zonder de rijken armer te moeten maken.

In het hart van zo’n rechtvaardigheidsbeleid zit ook een politiek van matiging. Een eenzijdig streven naar meer materiële welvaart zal in de feiten steeds meer leiden tot minder en dat voor steeds meer mensen. We weten perfect dat een norm van een of twee auto’s per gezin, elke dag vlees eten, een paar keer per jaar met het vliegtuig op reis gaan, steeds nieuwe producten kopen die steeds minder te herstellen zijn, … niet uitbreidbaar is naar de hele wereldbevolking en naar de volgende generaties. Dan kan dat ook geen rechtvaardige norm zijn. Het nastreven ervan zal tot meer onrechtvaardigheid leiden. Het in vraag stellen van de consumptiesamenleving wordt nu ervaren als ‘matiging’, en dat heeft een slechte klank. Terwijl het integendeel vooral een keuze is voor meer echte vrijheid en voor meer rechtvaardigheid. Door een keuze voor matiging voor wie ecologisch het meest gulzig leeft – en op wereldschaal gezien is het gemiddelde van onze bevolking dat – zullen waarschijnlijk heel wat mensen een deel van hun luxe verliezen, maar zullen tegelijk heel wat meer mensen eindelijk uitzicht krijgen op een waardig leven.

In plaats van het illusoire vertrouwen dat er eindeloze groei mogelijk is, zullen we het echte vertrouwen kunnen verwerven dat onze kinderen en kleinkinderen het ook nog goed zullen hebben. Om dat mogelijk te maken, is er nood aan herijking van het rechtvaardigheidsdebat vanuit het besef van de ecologische crisis. De ecosystemen zijn niet de willoze toeschouwers van de machtsstrijd tussen rijk en arm, zij zijn de arena zelf. Zolang we dat niet willen inzien, vergroten we alleen maar het drijfzand waarop we onze luchtkastelen willen bouwen.

Geen opmerkingen: