24 januari 2012

Zou je blijven

‘Kijk eens naar me.’
‘Zo?’
‘Ja, zo. Zotte jongen.’
‘Ik ben gewoon een beetje verlegen.’
‘Liever verlegen dan niet.’
‘Het is mooi hoe jouw ogen kunnen veranderen. Er zit een verhaal in, maar ik heb het nog niet helemaal ontsluierd.’
‘Dat verhaal, bedoel je.’
‘Uiteraard.’
‘Uiteraard, dat is wel weer een mooi woord, echt iets voor jou. Klinkt een beetje fors, forser dan jij bent.’
‘Ga je me weer plagen?’
‘Vanzelfsprekend.’
‘Ben je rustiger nu? Je was zo onrustig toen je binnenkwam.’
‘Ja, ik ben rustiger. Je hebt dat effect op mij.’
‘Lichtjes slaapverwekkend bedoel je waarschijnlijk.’
‘Dat ook wel, soms, maar ik bedoelde rustgevend. Ik meen het. Je hebt iets wat me rustig maakt. Alsof sommige dingen stoppen bij jou.’
‘Dat is lief. Soms zeg je te veel. Ik bedoel: te veel voor mij om ineens te verwerken. Dat moet langzaam doorsijpelen.’
‘Laat het maar goed doordringen, dat maakt je koppigheid wat zachter misschien.’
‘Dit is een zachte plek. Ik kan er niet afblijven.’
‘Ik weet het, en het is goed.’
‘Wat is er? Je kijkt zo.’
‘Ik moet vertrekken, het is tijd.’
‘Moet dat echt? Je kunt toch ook gewoon…’
‘Blijven, bedoel je.’
‘Ja, nog even. Waarom zou je niet gewoon nog wat blijven.’
‘Zou je dat willen dan?’
‘Ja, dat zou ik willen. Was ik nu duidelijk genoeg?’
‘Ja hoor, meestal wel eigenlijk. Alleen moet je goed kijken, maar ik zie het wel ondertussen.’
‘En?’
‘Ik weet het niet. Als ik nu zou blijven, zou het zo moeilijk zijn om terug te gaan. En dat maakt me bang.’
‘Waarom dan?’
‘Ik denk dat ik even bang ben als jij. Vertrekken is heel moeilijk, maar het is tegelijk ook het gemakkelijkste, op een of andere manier.’
‘Ik begrijp het wel een beetje. Een beetje veel eigenlijk.’
‘Ja?’
‘Ja. Zal het altijd zo zijn? Zullen we altijd zo zijn?’
‘Misschien wel. Ik weet het niet. Ik droom van niet.’
‘Misschien kunnen we samen hetzelfde dromen, en dat dan daarna aan elkaar laten weten.’
‘Ja, dat kunnen we doen.’
‘We kunnen ook elke keer heel lang zeggen dat het tijd is om te vertrekken. Als we dat lang genoeg volhouden, dan is dat ook al iets.’
‘We zijn nu al goed bezig trouwens.’
‘Dat dacht ik ook.’
‘Je bent een grappig jongetje.’
‘En jij een dwars meisje. Dat is toch al heel wat beter dan lieftallig.’
‘Minstens.’
‘Misschien moeten we het elke keer ook gewoon vragen. Of het wel goed is om te vertrekken. Of het niet beter zou zijn om te blijven. Zodat het nooit verzwegen wordt.’
‘Ja, dat is een goed idee, een heel goed idee. Maar nu moet ik toch vertrekken.’
‘Kunnen we niet nog heel even wachten? En hier gewoon naar de lucht kijken, naar de maan, en zo.’
‘Nog heel even dan.’
‘En daarna moet ik je nog iets bekennen trouwens.’
‘Dat zal wel.’
‘Wat dacht je? Ik heb nog een heel stapeltje bekentenissen klaarliggen.’
‘Ik ben benieuwd.’

Geen opmerkingen: