14 april 2012

De trage terugtocht



Hoe dicht bij het nulpunt zou je kunnen komen? En hoe ver zou je er nu nog vandaan zijn? Het is wachten.

En ondertussen alleen maar Arvo Pärt. Alina. Iets over de eindeloze terugkeer. Naar dat nulpunt.

Je was speciaal nog eens gaan kijken. Naar de bloemetjes. Bijna had je gebeld naar de vrouw van wie je die plant kreeg. Om het haar te zeggen. Dat er bloemetjes zijn.

Hoeveel tederheid kan de stilte aan? Of is het omgekeerd? Het maakt niet uit. De gedachte is genoeg.

Dat je alleen maar alleen wilt zijn nu. Al is het maar voor even heel lang. Hopelijk moet je niemand uitleggen waarom.

De trage stroom zou alles kunnen helen nu, denk je. Elk hoekje weer leeg maken. Elke slibafzetting weer meenemen. Elke poging tot rimpel maken voortijdig sussen. Tot je niets meer bent. Dan enkel die stroom.

De schedel voelen onder je huid. Het dinglijke eraan.  De vormen die erin zitten. Als glooiingen. Ooit in een landschap aangebracht. Door een of andere kracht. Die alle tijd had.

De muziek komt over je. Als een sluier die bevrijdt. Die je naakter maakt. Die de bedding open legt. Waar enkel je adem nog is.

Zul je sluipen? Voor de rest van de avond? De aarde zacht betreden, met zo weinig mogelijk voetoppervlak? Omdat het iets verandert in je beweging. Omdat het helpt bij het verdwijnen.

In het middenstuk, in de tweede Spiegel im Spiegel is het een cello. Het lijkt een ruimte net voor het verlangen. Je huid tintelt. Laat iets los. Misschien wel. Iets is onzegbaar, net voor de melancholie. Iets is niet aanraakbaar, en nog minder troostbaar. Daar beweegt die cello.

De trage beweging die je soms doet. Als je ’s nachts weer opstaat. Om een onrustig lichaam weer te aarden. Een zon die stijgt en weer daalt. In een eindeloze terugkeer. Het woord weer kan zo vaak in een zin komen dat de beweging stilvalt, in die beweging zelf. Dat de beweging zichzelf opheft, in de beweging. Dat zou je ooit willen bereiken.

Iemand zei je dat je er zo goed uitzag. Het kwam zo onverwacht, leek je even te schokken. Alsof het onterecht was. Laat het maar zachtjes wegglijden, denk je.

Een kleine bries, nauwelijks waarneembaar. Maar elke plek van wie je bent verkennend. En wat het met je zou doen.

Soms duurt het lang eer je goed ligt. Alle stukken lijken in hoeken te liggen. Onrust schuifelt onder je huid. Je moet trekken en duwen, en wriemelen ook. Onderdelen verschuiven. Terwijl je alleen maar gedragen zou willen zijn. Opgeheven, tot net boven de zwaartekracht.

En ook nog iets over een dekentje. Je vertelde er nog over tegen de mevrouw in de winkel. En ze kreeg pretoogjes. Die stonden haar wel goed.

De muziek beweegt verder. Zou je warm en desolaat tegelijk kunnen zijn? Bij de derde Spiegel im Spiegel lijkt iets je dat te willen toevertrouwen. Als een geheim. Waarop je kunt wachten.

Geen opmerkingen: