Hoe dicht
bij het nulpunt zou je kunnen komen? En hoe ver zou je er nu nog vandaan zijn?
Het is wachten.
En
ondertussen alleen maar Arvo Pärt. Alina. Iets over de eindeloze terugkeer.
Naar dat nulpunt.
Je was
speciaal nog eens gaan kijken. Naar de bloemetjes. Bijna had je gebeld naar de
vrouw van wie je die plant kreeg. Om het haar te zeggen. Dat er bloemetjes
zijn.
Hoeveel
tederheid kan de stilte aan? Of is het omgekeerd? Het maakt niet uit. De
gedachte is genoeg.
Dat je
alleen maar alleen wilt zijn nu. Al is het maar voor even heel lang. Hopelijk
moet je niemand uitleggen waarom.
De trage
stroom zou alles kunnen helen nu, denk je. Elk hoekje weer leeg maken. Elke
slibafzetting weer meenemen. Elke poging tot rimpel maken voortijdig sussen.
Tot je niets meer bent. Dan enkel die stroom.
De schedel
voelen onder je huid. Het dinglijke eraan.
De vormen die erin zitten. Als glooiingen. Ooit in een landschap
aangebracht. Door een of andere kracht. Die alle tijd had.
De muziek
komt over je. Als een sluier die bevrijdt. Die je naakter maakt. Die de bedding
open legt. Waar enkel je adem nog is.
Zul je
sluipen? Voor de rest van de avond? De aarde zacht betreden, met zo weinig
mogelijk voetoppervlak? Omdat het iets verandert in je beweging. Omdat het
helpt bij het verdwijnen.
In het
middenstuk, in de tweede Spiegel im Spiegel is het een cello. Het lijkt een
ruimte net voor het verlangen. Je huid tintelt. Laat iets los. Misschien wel.
Iets is onzegbaar, net voor de melancholie. Iets is niet aanraakbaar, en nog
minder troostbaar. Daar beweegt die cello.
De trage
beweging die je soms doet. Als je ’s nachts weer opstaat. Om een onrustig
lichaam weer te aarden. Een zon die stijgt en weer daalt. In een eindeloze
terugkeer. Het woord weer kan zo vaak in een zin komen dat de beweging
stilvalt, in die beweging zelf. Dat de beweging zichzelf opheft, in de
beweging. Dat zou je ooit willen bereiken.
Iemand zei
je dat je er zo goed uitzag. Het kwam zo onverwacht, leek je even te schokken.
Alsof het onterecht was. Laat het maar zachtjes wegglijden, denk je.
Een kleine
bries, nauwelijks waarneembaar. Maar elke plek van wie je bent verkennend. En
wat het met je zou doen.
Soms duurt
het lang eer je goed ligt. Alle stukken lijken in hoeken te liggen. Onrust
schuifelt onder je huid. Je moet trekken en duwen, en wriemelen ook. Onderdelen
verschuiven. Terwijl je alleen maar gedragen zou willen zijn. Opgeheven, tot
net boven de zwaartekracht.
En ook nog
iets over een dekentje. Je vertelde er nog over tegen de mevrouw in de winkel. En
ze kreeg pretoogjes. Die stonden haar wel goed.
De muziek
beweegt verder. Zou je warm en desolaat tegelijk kunnen zijn? Bij de derde
Spiegel im Spiegel lijkt iets je dat te willen toevertrouwen. Als een geheim.
Waarop je kunt wachten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten