De mooie
zangeres op de plaat beweegt tussen fado en tango. Ooit zag je haar in de
schouwburg. Lang geleden. Er was iets. Een plots opkomend verdriet misschien.
Ineens ging ze van het podium weg. De tranen hadden haar adem weggenomen, zo
leek het. Ze kwam terug, en vroeg aan het publiek om haar erdoor te helpen. En
langzaam leek ze terug te komen, vond ze haar plaats weer in die muziek. Er
hing iets in de lucht, die avond. Je ziet nog waar ze stond op dat podium, hoe
ze keek. Je zoekt een foto van hoe ze er nu uitziet. Er is iets met die ogen.
Ze hebben iets van eenzaamheid in zich. Dat denk je toch.
Soms moet
je wroeten, woelen door je huid, om de woorden te bereiken. Je moet iets van je
afleggen, laag na laag. Het is niet anders. Het went nooit helemaal, dat
wachten. En als je dan al zou weten welke woorden je zoekt, dan zou het anders
zijn. Maar zo is het niet. Dan zou je weten waar je verlangen over gaat. Je
kunt alleen na het wachten daar komen waar de woorden zijn, meer niet.
Je kruist
de vrouw in de hal. Haar parfum lijkt de hele ruimte te vullen. Niet
opdringerig, maar aanwezig. Je gaat even later nog eens terug, en ze is er nog
steeds. Te ruiken dan. Ze heeft haar afwezigheid nagelaten. Als een vorm die in
de ruimte is gedrukt. Je zou die vorm aan kunnen raken.
Ze zitten
op het podium. Ze praten over boeken. Zo maken ze een ruimte waar je graag
bent. In een cirkel van licht. Je zou kunnen geloven dat je daar ook bent.
Dicht bij de belofte die ze zijn, die boeken. Misschien is elk boek wel een
beetje als het vermoeden van huid. En tegelijk maakt het je een beetje droef.
Omdat je te ver weg bent, niet anders dan te ver weg kunt zijn, nu.
Het hollen.
Omdat je nog net voor de sluitingstijd in enkele winkels zou moeten zijn. En
net dan is er een probleem met de treinen. Je stapt in, en stapt weer uit. Zo
dicht bij elkaar in het halletje staan dat je zo ongeveer met je neus in het
oor van een ander staat, dat hoeft nu ook weer niet. Je neemt een andere trein.
In dat halletje sta je iets minder heel erg dicht bij elkaar, gewoon heel
dicht. Geoefend als je bent, krijg je er zelfs nog een krant tussen. Bij
aankomst zie je dat het nog zou kunnen, die winkels. Het hollen, variant
snelwandelen. Door de regen. In de winkel blijken er nog twintig minuten over
te zijn. En toch wordt er al omgeroepen dat de klanten zich naar de kassa
moeten begeven. Ook de andere winkel lukt nog net. Je hebt wat je nodig had. En
toch. Iets wilde je iets leren, zo denk je. Iets dat zich verzet tegen het
hollen.
Ze staan in
het midden van de winkelstraat. Ze maken elkaar verwijten, een beetje
ingehouden. Een liefde dreigt stuk te lopen. En ze lijken zo onbeschermd. Soms
kun je te midden in een kamer zitten, te ver weg van waar je zou kunnen
schuilen. Dan zoek je een plek in een hoek, of dicht genoeg bij een wand. Zodat
er minstens aan een kant iets is dat je kan beschermen. Daar denk je ineens
aan. Ze staan te midden in die straat. Zouden ze niet beter iets minder midden
staan? Dichter bij een muur? Verder weg van de stroom van het volk? Of zoeken
ze de niet-bescherming op? Om zo niet in de verleiding te komen te zwichten, om
niet week te worden. Misschien willen ze de woorden van de ander niet laten
doordringen, willen ze alleen maar weg, maar kunnen ze nog niet.
Het was
druk in je dromen, zo lijkt het. Zoveel mensen. Er was iets met je benen. En onrust,
in die benen. Die ene nacht toch. De volgende nacht had dat iets zich al
teruggetrokken. En de nacht daarna was het weg. Of toch weg genoeg. Waar gaat
dat het dan naartoe? Wacht het gewoon in het struikgewas? Of zou het toch
oplossen, in het ijle.
Iemand vraagt
je iets. En een traan schiet in je ogen. Je had het niet verwacht. Of toch. Dat
je eerlijk moet zijn, denk je. Dat je eigenlijk wel wist dat die traan er zou
kunnen komen, als die of die vraag zou gesteld worden. Denk je. Niemand ziet
je, gelukkig. Je bent alleen in de ruimte. Later lees je een artikel over
vriendschap. En de foto’s die van vriendschap gemaakt kunnen worden, en hoe ze
moeilijker zijn dan foto’s van liefde. Je ziet de foto’s, in je hoofd. En je
denkt aan hoe iemand je iets vroeg, en die traan. En wat dat wou zeggen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten