01 april 2012

Vermoeiend

In de krant van vorige week een heel stuk over de maatschappelijke discussie over de hoge lonen van ceo’s en andere grootverdieners. Er wordt daarin trouwens terecht gewezen op de ronduit belachelijke bedragen die sommige topsporters verdienen. Maar goed, de managers staan misschien wat meer in de aandacht tegenwoordig.

Interessant is de argumentatie die steeds weer wordt gebruikt om dit soort onzin te verantwoorden. De klassieke argumenten over grotere verantwoordelijkheid (en aansprakelijkheid) kunnen misschien voor een deel overtuigen om een loonverschil te verantwoorden, maar niet om zo’n groot loonverschil goed te praten. Uit de publieke verontwaardiging over de forse loonstijging van een ceo die pas in zijn eigen bedrijf honderden mensen aan de deur heeft gezet blijkt overigens dat veel mensen best wel bereid zijn zich in te leven in een probleem, maar daarbij niet hun rechtvaardigheidsreflex willen opgeven. Als er bv. goed geargumenteerd wordt waarom we iets moeten doen aan bepaalde onderdelen van het pensioenstelsel of aan het aantal jaren dat we gaan werken, dan willen veel mensen daar wel begrip voor hebben. Als de tijden slecht zijn, moet iedereen een stapje achteruit zetten, dat kunnen velen aanvaarden. Maar alleen als ‘iedereen’ het doet. Wanneer de ceo zelf duidelijk laat zien dat hij of zij ook een stap terug zet uit verbondenheid met het bedrijf en met de andere werknemers, dan kan dat een vorm van solidariteit creëren en de identiteit van het bedrijf misschien zelfs nog wel versterken. Wanneer de ceo laat blijken dat hij of zij enkel geïnteresseerd is in de afspraken die eerder waren gemaakt, in het ‘contract’, dan geeft dat vooral de indruk dat het bedrijf in kwestie er eigenlijk niet toe doet. De ceo is alleen maar ‘manager’, en zou dat even goed in een ander bedrijf kunnen doen. Alle andere gewone werknemers, die vaak een deel van hun leven aan het bedrijf hebben gegeven, hebben ook een contract, maar dat is blijkbaar minder waard.

Het zal overigens wel toeval zijn waarschijnlijk dat mensen die zelf heel veel verdienen het volkomen verantwoord vinden dat ze zoveel verdienen én het tegelijk nodig of noodzakelijk vinden dat mensen die (in hun bedrijf) weinig verdienen nog minder gaan verdienen. De argumenten voor de hoge bedragen hebben vaak nauwelijks iets met inherente kwaliteiten van de persoon in kwestie te maken. Een groot bedrijf leiden is natuurlijk een vak, een moeilijk vak. Maar de hoge lonen hebben meestal meer te maken met een vergelijking met andere bedrijven, en minder met reële intrinsieke kwaliteit. Het gaat om een vergelijkende marktwaarde. Inhoudelijke redenen waarom iemand 2,5 en niet 2 miljoen euro per jaar moet verdienen zijn er niet. Hetzelfde mechanisme dat ons allemaal blijft voortstuwen in de consumptiemaatschappij, namelijk de vergelijking met de andere, herhaalt zich op het hoogste niveau. Willen we een hippe gsm omdat we fundamenteel ongelukkig zijn zolang we die niet hebben, of willen we zo’n ding omdat zoveel anderen die ook al hebben? Voelen we ons zonder zo’n apparaat ‘arm’ omdat we effectief minder kansen hebben in de maatschappij of enkel omdat we de anderen die wel zo’n ding hebben als ‘rijker’ percipiëren?

Tot op zekere hoogte kan het verschil tussen mensen een zekere dynamiek creëren. Maar dat wil nog niet zeggen dat het verschil zo groot moet zijn. Wanneer je € 1.000 verdient, en in je bedrijf of organisatie kun je via het volgen van opleidingen opklimmen tot € 2.000 per maand, dan kan dat motiverend zijn voor heel wat mensen. Dat kan voor de persoon in kwestie en voor de organisatie een goede zaak zijn. Maar zelfs dan nog niet voor iedereen. Niet iedereen heeft dezelfde competenties, niet iedereen heeft evenveel geluk in zijn of haar leven, niet iedereen is opgegroeid in een context die stimulerend is. Mensen met beperkte capaciteiten willen misschien heel erg graag heel hard werken, willen zich nuttig maken en zich inzetten, maar als er geen jobs meer zijn waarin ze kunnen werken voor een aanvaardbaar inkomen, dan is er niets meer. Een toenemende ongelijkheid zal hen niet bepaald stimuleren om erin te blijven geloven. En de afbouw van de sociale bescherming kan heel misschien de relatieve marktwaarde verbeteren van iemand die hoger op de ladder staat, maar zeker niet die van hen.

Een sociaal bewogen bedrijf zou met het oog op de moeilijke tijden die nog gaan komen misschien ook kunnen proberen om te kiezen voor een vorm van ‘slow economy’. Goede producten maken, waardevolle producten, die verankerd zijn in regionale kringlopen. De doelstellingen van het bedrijf iets minder richten op de winsten van de aandeelhouders en meer op een gelijke verdeling van winst en verlies over alle schouders. Iets minder proberen zo snel mogelijk zoveel mogelijk winst te maken, en iets meer proberen te werken aan duurzame bedrijfsvoering op langere termijn. Zo’n bedrijf zou wel eens veel veerkrachtiger kunnen zijn in de turbulente economische wateren van de toekomst. Een manager die zich in zo’n model inschakelt, zou wel eens meer draagkracht kunnen opbouwen bij het eigen personeel.

Er verschijnen de voorbije jaren steeds meer studies die wijzen op de risico’s van te veel ongelijkheid in een samenleving. Met het oog op de ecologische uitdaging is de kwestie van de ongelijkheid overigens nog urgenter. De grondstoffenverslindende consumptie wordt grotendeels aangewakkerd door status, door vergelijking met anderen. En hoe groter de ongelijkheid, hoe groter de dwang voor wie minder heeft om erbij te horen door het kopen van dezelfde dingen als de rijkeren kopen. Wanneer je de economische koek niet meer groter kunt maken, verscherpt de ongelijkheid nog. De enige manier om wie weinig heeft meer te geven met een begrensde koek is verdelen (en niet geloven dat je enkel de meerwaarde moet herverdelen). Alleen als wie ecologisch te gulzig is zijn of haar voetafdruk verkleint, komt er meer ruimte voor wie te weinig heeft. We weten trouwens ook dat meer hebben niet noodzakelijk leidt tot meer geluk, soms zelfs integendeel. Onder een bepaald niveau aan materiële welvaart ben je waarschijnlijk ongelukkiger. Maar boven dat niveau word je niet gelukkiger met elke euro die je meer verdient.

We kunnen onszelf wel blijven wijsmaken dat na de huidige crisis de economie wel weer zal ‘aantrekken’. Het zou dan enkel een dipje geweest zijn voor de ‘normale’ groei terug kan beginnen. Was het maar zo simpel. Het tijdperk van de goedkope grondstoffen en van de goedkope energie is definitief voorbij. De forse groei die we kenden sinds de jaren 50 was enkel mogelijk voor een beperkte periode en dat voor een beperkt deel van bevolking. Nu meer mensen mee willen delen in hetzelfde ecologisch gulzige welvaartsmodel loopt het systeem keihard tegen zijn grenzen aan. Het is nochtans perfect mogelijk om alle bewoners van de planeet een waardig leven te garanderen, maar dan wel op basis van een welvaartsnorm die een veel lagere voetafdruk heeft dan wat wij gangbaar vinden. En het kan enkel als we tegelijk de ongelijkheid aanpakken.

Alleen al daarom zijn argumentaties die gebruikt worden ter verdediging van exorbitante salarissen zo vermoeiend. Ook omdat ze vaak uitgaan van mensvisies die zo eenzijdig zijn. In het krantenartikel zegt een mevrouw van een werkgeversvereniging dat het allemaal nog wel meevalt in ons land. Discussies over toplonen zouden als een soort monster van Loch Ness zijn, ze komen en ze gaan. Ongelijkheid zou nodig zijn om vooruit te komen, volgens haar. Bonussen zijn dus geen probleem. De mogelijkheid om meer te verdienen zou ‘goesting’ geven om hogerop te komen. Dat zou waarschijnlijk kunnen kloppen als het gaat om van te weinig naar genoeg verdienen te gaan en als er ook reële mogelijkheden zijn om dat te doen. Het klopt heel wat minder als het gaat om van heel veel naar heel heel veel te gaan. Dat men het verschil tussen die twee niet maakt, is toch op zijn minst zorgwekkend.

Het kan aan de journalist van het stuk liggen, maar helemaal erg wordt het als in dit soort contexten de ‘biologie’ erbij wordt gehaald. De nood aan hiërarchie wordt dan verklaard op basis van ons reptielenbrein, of op basis van de chimpansees. En ja hoor, hier is het ook weer van dattum. Bij de jager-verzamelaars werd de hiërarchie nog niet in geld, maar in voedsel uitgedrukt. De dominante positie van de alfaman bij de chimpansees leidt tot meer succes bij de voortplanting. Het mannetje mag alle vrouwtjes bevruchten. Geld volgt hetzelfde principe, het wijst op macht en dominantie, en daarom zouden we aanvaarden dat onze baas zoveel verdient.

Zucht. Zucht. En nog eens zucht. Dat we als menselijke dieren soms meer dier zijn dan we zelf zouden willen, dat zal wel. Dat besef zou ons misschien vooral tot bescheidenheid moeten aanzetten, tot mildheid tegenover ons permanent falen en tot terughoudendheid tegenover al te grote claims op hoe ‘uniek’ we wel zijn. Het mag echter geen rationalisering van onze onhebbelijkheden worden, want dat is wel al te doorzichtig. Als we ons dan toch zo beroepen op ons menselijk vernuft, op de verworvenheden van de menselijke cultuur en op de grote morele waarden die wij als mens zouden belichamen, dan moeten we ons in dit soort discussies niet ineens gaan verschuilen achter ons dierzijn. Gelijkheid of ongelijkheid heeft te maken met de kwaliteit van de maatschappij die we nastreven, en dat is een zaak van mensen. Dat er iets bestaat als een maatschappij als een waardige samenlevingsvorm die streeft naar meer rechtvaardigheid, dat is een menselijke overtuiging waar we alleen maar trots op zouden moeten zijn. Laten we dan ook onze verantwoordelijkheid niet uit de weg gaan en werk maken van de grotere gelijkheid die we zo hard nodig zullen hebben als we het overleven van de mensheid op deze planeet willen garanderen.

Geen opmerkingen: