21 juni 2013

De edele kunst van de liefdesbrief

Het is die dag van het jaar die je elke keer weer zo droevig maakt, eigenlijk. Het keren van de seizoenen. Een bijzonder moment. Een magisch moment. En toch ook, een droef moment. Elk jaar denk je dat je je die keer wel in volle bewustzijn zult voorbereiden. Dat je die keer wel de langer wordende dagen zult eren en koesteren. Dat je niets verloren zult laten gaan. Dat je helemaal klaar zult zijn, in volledige aanvaarding, om het kantelpunt te ervaren.

De grote baas van BPost komt op de radio. Hij is helemaal opgewonden. Zijn bedrijf gaat naar de beurs. De eerste bewegingen op het scherm lijken tot een licht orgasmatisch plezier aanleiding te geven. Hij vertelt over de structurele veranderingen in het postverkeer. Het bedrijf moet zich op nieuwe markten wagen (en zal daartoe ongetwijfeld een strategie uitrollen nadat alle targets opgelijst zijn…). Het klinkt allemaal een beetje bekend. En dan ineens floept hij er iets uit, als voorbeeld van de veranderingen in de poststromen. “We schrijven elkaar al lang geen liefdesbrieven meer.”

Die merkwaardige paradox. Het moment waarop de zomer begint, het is ook het moment waarop de dagen korter worden. De natuurlijke hartslag van de dingen, verankerd in het ritme van de seizoenen. Dat alles wil ons iets zeggen. Iets als: denk niet dat je ooit iets zult kunnen vasthouden. Iets als: dat waarnaar je verlangt, het zal nooit bij je blijven. In het moment van bereiken, na lang wachten of smachten, ligt het moment van ontglippen, ligt het verlies. Het is niet anders, het is onvermijdelijk. Misschien zou je graag respijt krijgen. Er is natuurlijk nog de zomer die komt. En toch. Je kunt jezelf niets wijsmaken.

Achteloos heeft hij het gezegd. Over de liefdesbrieven. (Hij weet duidelijk niet welke brieven jij schrijft. Dat is nog een kleine troost.) Misschien glijdt die zin gewoon voorbij voor velen. Als een vanzelfsprekendheid. Misschien zullen velen zelfs geen rimpel op het wateroppervlak van hun geest toelaten. (Net zomin als ze een moment verwijlen bij het kerende seizoen.) Misschien zullen ze geen pijnscheut voelen, net onder een huid die tot tragisch verlangen in staat is. Misschien denken ze onderbewust wel dat het gemakkelijker is om niet te verlangen, want dan kun je niet op dat kantelpunt komen waar je verlangen echt zou kunnen worden, en waar dus het verlies kan beginnen.

Het is dus die dag. Je kunt er niet aan ontsnappen. Of je zou moeten ontsnappen aan het leven. Je denkt na over het ritueel dat je nog zult doen. Iets zal in die beweging met je huid en je adem samenvallen. Het zal je bijna troosten. Het zal je even een glimp laten zien van waar de lijnen in je ziel geheeld zouden kunnen worden. Het zal je het hoofd doen buigen, je handen gevouwen. Iets met overgave, je zal er even toe in staat zijn, zo hoop je. En je denkt aan je geliefde, die ergens ver weg hetzelfde zal doen. In een ander ritueel. Maar met dezelfde adem.

Hoe weinig er eigenlijk nodig is. Je moet alleen je ogen sluiten, heel even. En denken aan liefdesbrieven. Of alleen al maar aan de mogelijkheid van liefdesbrieven. Meer heb je niet nodig om te glimlachen. Meer is er niet nodig om iets warm te doen worden, ergens in dat gedeukte lijf dat we allemaal hebben. Je kunt zelfs je vingers het denkwerk laten doen. Zij kunnen zich zonder probleem de belofte herinneren die ze kunnen voelen bij het betasten van die brief die in brievenbus op je wachtte. Misschien wisten ze al, uren van tevoren, dat die brief daar rustig lag te wachten. En dan ben je daar. Zul je je stappen nog iets vertragen, om alles nog een fractie uit te stellen? Of geef je toen aan je verlangen om te versnellen? En dan is die brief daar, in je handen. Je ziet het handschrift. Er is het weten, het weten van woorden die gaan komen. Je kunt de woorden bijna voelen op het papier. En misschien ga je toch nog maar even wachten. Misschien ga je in je beste stoel zitten, met de brief op je schoot, en kijk je eerst nog even. Tot je hem openmaakt, tot je de brief openvouwt, en je lichtjes trillend begint te lezen. Klaar om te smelten.

En als die nacht weer voorbij zal zijn, als je aan de andere kant van het kantelpunt zult zijn, dan zal er een lichtjes aarzelende leegte door je lichaam sluipen. Heel even zul je de winter voelen in de zomer die gaat komen. Heel even zul je het afscheid voelen in de ontmoeting die nog moet komen. Het kan zijn dat je rust vindt. Zoals in het besef van de noten. Hoe je kunt verlangen naar muziek. Naar de chaconne die gaat komen. Je kunt ze dromen in je hoofd. Je kunt dromen hoe het zal zijn als ze klinken. En als ze daar zijn, raken ze je dieper dan je kon vermoeden. En tegelijk kan die goddelijke muziek er alleen maar zijn in de noten die verdwijnen terwijl ze er zijn, die er alleen maar kunnen zijn door hun verdwijnend wezen. Het kan zijn dat je lang moet wachten op die rust.

En, denk je, misschien moeten we het hardnekkig en roekeloos blijven doen, als een stormram tegen de vervliedende tijd, liefdesbrieven schrijven. Met iets wat alleen de moed der wanhoop kan zijn, en dat in zijn meest tedere en zachte vorm. Woorden die langzaam op het papier komen. Gedachten die in toom gehouden worden door en zich moeten plooien naar de beweging van je hand. Woorden die je bij het lezen bijna kunt ruiken. Woorden waarin je de huid kunt raken van wie ze schreef. Woorden waarin je de tijd kunt voelen, en daardoor ook de tijd even kunt ontstijgen. En als je leest, kun je met je vingers iets als een hartslag voelen in het papier. Je kunt met je vingers heel even die plek aanraken waar je zou willen zijn, dat leven naderen waarin je met een onkenbare droom zou kunnen samenvallen. Brieven hebben afstand nodig. In tijd en ruimte. Je hebt tijd nodig om ze te schrijven. Je moet ze naar de postbus brengen, met een mooie postzegel. Ze zullen daar een tijdje liggen, voor ze bevrijd worden. En dan beginnen ze aan hun reis, tot ze door vaardige handen losgelaten worden, om neer te dalen in de bus van de bestemmeling. Misschien moeten ze daar nog even wachten, geduldig. Misschien moeten ze nog de regen trotseren die de bus binnendringt. Tot het moment daar is. Tot ze komen waar ze zijn. En net door die afstand zijn ze een antwoord op de afstand tussen twee mensen. Hoe zou je niet kunnen begrijpen dat er een wereld verloren kan gaan, als er geen liefdesbrieven meer geschreven worden?

Geen opmerkingen: