24 juni 2013

Laat me gaan

Als de tijd daar is. Laat me gaan.

Een oude man. Aan de andere kant van de wereld. Het doet je pijn. Uur na uur het nieuws te horen. Het heeft iets obsceens. Bijna hoor je de nieuwslezer zeggen: hij is nog niet dood, maar het kan nu elk moment gaan gebeuren. En je zou willen roepen, in totale verstomming, in totale stilte: zwijg! Je zou willen dat iedereen zou zwijgen. Kunnen we ons niet allemaal overgeven aan de totale stilte? En zo gewoon nabij het leven blijven, nabij de dood. Alleen het hoofd buigen, dicht bij elkaar blijven, dicht bij een oude man die het einde van zijn leven nadert. Misschien.

En tegelijk ontroert het je. De verhalen van die mensen die ineens lijken te beseffen: het zou kunnen gebeuren, hij zou kunnen sterven, wat zullen we doen? Ze denken het tot nu toe ondenkbare. En het ondenkbare is: hij is gewoon een mens, een oude mens.

En eigenlijk zou je niets willen denken, niets dat op een stelling lijkt, niets dat niet gestotterd wordt. En wat je, heel voorzichtig, denkt is: laat hem alsjeblieft gewoon een mens zijn. Mag hij alsjeblieft in wat nu of later zijn laatste momenten zullen zijn alleen maar mens zijn, geen symbool, geen vader des vaderlands, geen mythe. Maar alleen een oude man, zonder meer. Waar halen we het recht vandaan om te denken dat hij ‘van ons’ is? Hoe onheus is het te willen dat hij in leven blijft, omdat wij bang zijn van de leegte zonder hem? Over wie gaat het nu eigenlijk? Wat houden we ‘in leven’? Zelfs zeggen ‘hij heeft genoeg gedaan’ is eigenlijk stuitend. Je hoort mensen zeggen dat hij ‘genoeg heeft geleden’. Misschien is dat al minder erg. Maar impliciet klinkt het bijna als: we hebben aanvaard dat hij leed, maar het was voor ons, omdat wij ons niet konden indenken dat hij er niet meer zou zijn.

En je hoopt dat er alleen mensen bij hem zijn nu die van hem houden, als de oude man die hij is. Mensen die er alleen zijn om zijn hand vast te houden. Mensen die aanvaarden wat komt, en die hem op hun manier zullen zeggen als het tijd is: ga maar, het is goed geweest. Niets meer, niets minder.

Je hoopt dat ze naar zijn ogen kijken. Je hoopt dat zijn ogen mensen kunnen zien die hem duidelijk maken dat alles goed is, dat ze er zullen zijn, dat ze zijn hand vast zullen houden.

De ogen. Heb je het ooit zelf goed gedaan? Goed genoeg?

Je ziet de ogen van je vader. Die laatste vrijdag. Iets in die ogen had iets gezien. Iets dat niet gezegd werd. Dat niet gezegd kon worden, misschien. En toch.

Je ziet de ogen van je grootvader. De gebroken ogen. Hoe hij daar lag in het ziekenhuis, zijn handen aan het bed vastgemaakt. Hoe hij alles telkens weer los wilde trekken. De wrede en tegelijk ook ontroerende kracht in dat vertrekkende lichaam. Het verzet. En een hoofd dat elders was, zwevend tussen toen en nu. Hij leek zo bang, soms. Tot het rustiger werd.

Je ziet de ogen van je grootmoeder. Ze zijn er ook al in die laatste foto’s die je van haar maakte. Ze kijken je aan. Soms doen ze moeite om je te zien, en bij je te blijven. Vaak is het alleen maar een soort gelaten vermoeidheid. Dat het goed geweest is, zeggen ze. Dat het tijd is, al lang, zeggen ze.

Heb je het ooit zelf goed gedaan? Je zult het nooit weten.

En je hoopt dat, als de tijd daar is, jouw geliefden zullen zeggen: het is goed, ga maar. En nooit zul je het hardop durven zeggen, maar soms hoop je, onhoorbaar, dat er iemand zal zijn die je hand zal vasthouden. Tot je aan de andere kant bent. En die andere kant zijn zij zelf, daar zul je blijven. Misschien zullen ze iets zien in je ogen.

Maar wie ben jij? Wat heb je ooit gedaan? Zelfs geen rimpel op het wateroppervlak.

Dat je aan anderen denkt, dat je aan jezelf denkt, het wil zeggen dat die oude man, aan de andere kant van de wereld, ook jouw familie is geworden, een heel klein beetje toch. Het lijkt bijna onbeleefd. Het is alsof hij een mogelijkheid heeft laten zien, een mogelijkheid van zijn. En terwijl je dat denkt, denk je dat je hem bijna weer aan het herleiden bent tot een symbool, ook al wil je het niet. Misschien kun je niet ontsnappen aan de dubbelzinnigheden in je eigen hoofd. Misschien moet je dat maar aanvaarden. Terwijl je zwijgt.

En toch is het alsof je, onhoorbaar, iets zou willen zeggen. Als in een brief die nooit verzonden zal worden.

Lieve oude man, aan de andere kant van de wereld. Ik weet niet wie jij bent, ik heb je alleen gezien en gehoord, van op een afstand. En je hebt mijn ziel geraakt, met dat groot hart van jou. Het maakt me klein en zou me tot eindeloze nederigheid moeten aanzetten. Eigenlijk wil ik niet dat je een held bent, eigenlijk wil ik niet dat je wat dan ook bent, niets anders dan een oude man. En als het tijd is voor jou, ga dan. Niemand heeft iets te willen van jou. Niemand mag jou voor zichzelf willen. Misschien mogen we alleen verdrietig zijn, misschien mogen we alleen de allerkleinste woorden gebruiken, als het niet anders kan. Ik hoop dat deze brief verdwijnt, in een warme leegte. En ik hoop eigenlijk alleen maar dat er iemand is die je hand vast zal houden. Als het moment daar is, wanneer dan ook.

Geen opmerkingen: