08 juni 2013

Officieel niet opstandig

Elke dag een beetje beter, je voelt het. Goed zo.

Na een grondig onderzoek van je bloed heeft mevrouw de dokter je alles doorgebeld. Een aantal vieze en gevreesde dingen is het niet. Dat is al goed. Het zijn beestjes dus, geen virussen. Je krijgt de nodige wapens mee. Met nog iets extra’s. (Daarmee zul je misschien spontaan een onderhuids harnas ontwikkelen of zo.)

Iets in je is blijkbaar genetisch aangelegd tot optimisme. Dat is goed, toch? Dat iets wil geloven dat nu, met die extra wapens, patsboem! ineens alles weer gelanceerd zal zijn, of zoiets. Misschien nog een kuchje hier en daar, misschien nog een klein rimpeltje vermoeidheid op je wateroppervlak, maar dat zal het dan wel zijn zeker? Haha!

Je ziet jezelf weer liggen in het ziekenhuis, zoveel jaar geleden. Toen was het ook al zo, enigszins. Ja hoor, maak die pijnpomp maar los, het zal zeker heel goed gaan vandaag. En natuurlijk bellen alleen echte watjes naar de nachtzuster, met dat knopje boven het bed. Zoiets doe jij natuurlijk niet… Ook dat was, met een beetje goede wil, als onverstoorbaar optimisme te beschouwen. De nachtzuster die uiteindelijk wel naast je bed stond, en je een serieus standje gaf, dacht daar een beetje anders over. (En ergens hoor je iemand lachen, iemand die ook ervaring heeft met het fenomeen ‘op van die knopjes duwen, dat is voor watjes’.) En dan denk je even niet aan de slappe lach die je toverde op het gezicht van iemand die je uitlegde dat het echt niet zo’n goed idee is om quasi onmiddellijk nadat ze min of meer je hele buik hebben opengesneden terug te willen fietsen. Of je daar dan je buik voor nodig hebt misschien? Toen je na zoveel weken eindelijk een stukje mocht fietsen, kon je wetenschappelijk vaststellen dat je inderdaad een buik nodig hebt om te fietsen…

Elke dag een beetje beter dus. Maar wel op een pedagogisch tempo. Dus: steeds trager dan je zelf zou willen, eigenlijk, ondanks intense oefeningen in aanvaardingsontwikkeling. De kosmos kent jouw trucs blijkbaar al, er is voor de harde aanpak gekozen.

Dat het eten van een klein bordje fruitsla een halve marteling kan lijken die je de tranen in de ogen doet schieten, ook daar was je niet helemaal op voorbereid. Grappig is het eigenlijk wel. Gelukkig ziet niemand de wilde bewegingen van je rimpelkop. En, gelukkig beginnen dingen die officieel onder de categorie voedsel vallen ook terug, smaakgewijs dan, op voedsel te lijken.

Tussendoor voel je diepe schaamte. Je zit je in wezen een klein beetje op te winden over een akkefietje dat een aantal dagen zal geduurd hebben, terwijl voor zoveel anderen, en je ziet er meteen enkele voor je, dit gewoon elke dag zo is. Goh, ik zou nog graag dit ook even doen, het zal wel lukken nu, ik heb er zin in nu, waarom moet ik altijd rekening houden met dat achterlijke lijf, ik doe het gewoon (om dan even later vast te stellen dat dat geen goed idee is, en dat je lichtjes miserabel in de zetel ligt, of zoiets).

Zoeken naar tekenen van normaliteit. Plannen maken dus. In de hoop dat je er toch enkele van uit zult kunnen voeren. Normaal zit je waarschijnlijk aan een verhouding van 25 dingen van de 100 die je wilde doen. Nu blijven er van die 25 nog 5 over of zo. (Of misschien toch wel 6?)

Alleen al voor haar zou je willen – patsboem! – dat je spontaan kon zeggen: ja, ik kom nu naar je toe, daar. Alleen al voor haar (dus eigenlijk in dit geval voor jezelf) zou je willen kunnen denken dat je er niet over na moet denken en dat je dus gewoon ’s avonds de fiets op zult springen voor een stevig ritje. Haha!

Dan de plannen maar een beetje wankel uitvoeren. Met een andere stem en ogen die een beetje scheel lijken te kijken.

Het ene meisje onderzoekt de nieuwe stiften uit de grote doos bijzonder grondig. Ze worden mooi op een rij gelegd op de tafel. Op haar blad verschijnen hartjesvormige structuren. Netjes worden de verschillende kleuren ingezet. De stift komt daarna weer keurig in het rijtje, met het dopje naar boven. Ze gaat het nog ver brengen in het leven, dat zie je zo. Het andere meisje wil ook iets met de stiften doen. Er komt een tekening tot stand met een kameel die verliefd is op een andere kameel, maar die weet het nog niet. Er is ook een akelige cactus die blijkbaar de nakende romance zou willen vermijden.

En zo schuift de tijd voorbij. Zomaar. Je had nog zoveel meer willen… Je had liever niet die elektrische spanning in je lijf gevoeld… En toch. Dat zal wel, allemaal. Maar wat is dit mooi. Hier te zitten eten samen. Je ziet vier mensen die nu allemaal een licht suboptimaal hongertje hebben, misschien omdat officieel kan worden vastgesteld dat groene groenten niet lekker zijn, zo is een van de stellingen. Hoewel die spinazieburger – eigenlijk, stiekem – toch wel een beetje lekker is. En kleine kinderhandjes zien zoeken naar aardbeien in dat zakje, en daarbij – met enige moeite – toch nog een rationele afweging willen maken dat het nuttig kan zijn enkele van die lekkere rode dingen voor hun mama over te laten.

En altijd is het te kort, denk je. Je verbijt wat je had willen kunnen doen. En tegelijk denk je: dit was er toch zomaar. Je glimlacht. Het doet op allerlei plekken pijn, maar het geeft niet nu.

Geen opmerkingen: