27 april 2007

De korte bocht

Ik ben blij dat buitenlandminister De Gucht een boek heeft gemaakt waarin hij fel van leer trekt tegen het populisme. Volkomen terecht wat mij betreft. In zijn boek heeft hij het op basis van wat ik vandaag in de kranten kan lezen vooral over de banalisering van extreemrechts. Meer algemeen is het even zinvol dat wordt gereageerd tegen de tolerantie voor populisme als communicatietechniek in de politiek, niet alleen bij de rechtse maar ook bij de linkse partijen. Het is een fenomeen dat me vaak kwaad maakt.

Ik zal wel heel ouderwets zijn, maar ik hou van een politiek stelsel waarin politieke partijen voor iets staan. De politieke democratie is een georganiseerd meningsverschil, en zo hoort het ook. De ‘waarheid’ bestaat niet in de politiek, en gelukkig maar. Waarheid is in het beste geval de laatste in een reeks van interpretaties van de werkelijkheid. Politieke ideologieën zijn geen waarheidsverhalen, maar wel kaders om naar de werkelijkheid te kijken. Het is de taak van politici om na te denken over het algemeen belang. En over wat de invulling is van dat begrip ‘algemeen belang’ moet er een vredevolle confrontatie worden georganiseerd tussen verschillende politieke kleuren. Zo is het onder meer de verdienste van de socialistische beweging dat ze het idee van sociale rechten als voorwaarde voor het kunnen uitoefenen van politieke rechten op de agenda hebben gekregen. Zo is het de verdienste van de ecologisten dat ze de ecologische crisis hebben gethematiseerd als een sociale crisis die structureel verbonden is met de manier waarop we onder meer onze economie organiseren. Permanent nadenken over wat ‘politiek’ is, en dus te maken heeft met het algemeen belang, moet een hoofdopdracht blijven van een veelkleurige politiek. Ideeën als zou politiek een louter ‘technische’ kwestie zijn, die kan opgelost worden door experts zijn erg gevaarlijk. Populisme – wat ‘de mensen’ zeggen is goed en is dus juist – is al even gevaarlijk voor wat een goede democratie zou moeten zijn.

Een van de manieren om populisme tegen te gaan, is het beoefenen van intellectuele eerlijkheid. De partij van minister De Gucht is daarin niet altijd even vlekkeloos bezig. Zo is het volgens mij nefast om een discours te stimuleren waarin elke vorm van belasting, en dus van bijdrage aan de overheid, als negatief wordt beschouwd. Om ‘vrij’ te kunnen zijn, is er nood aan een voldoende sterke overheid. Je kunt pas individu zijn als je ook verbonden bent met anderen. Zeggen dat alles beter wordt als mensen maar minder belastingen moeten betalen en tegelijk mensen bevestigen in een rol als ‘consument’ in plaats van ‘burger’, is populistisch en oneerlijk. Het beruchte gratis-verhaal van Stevaert was in hetzelfde bedje ziek.

Ook bij progressieven stoort het me vaak hoe ze kort door de bocht gaan, en om populistische redenen een positie nemen die ‘lekker’ is, maar die niet klopt of niet eerlijk is. Zo erger ik me al jaren te pletter aan de manier waarop politici die beter zouden moeten weten spreken over de Europese Unie. Alsof het een ‘buitenland’ is. Dat bleek onder meer in het debat over de Europese grondwet. Ongeacht wat daar in stond, ongeacht de vraag welke vooruitgang die grondwet had kunnen betekenen, voor een aantal politici maakte dat allemaal niet uit. Het kwam voor hen blijkbaar beter uit om ‘lekker’ tegen de EU te zijn. Dat ze daarbij bewust geen onderscheid maakten tussen de EU als politieke constructie en het beleid dat door de EU gevoerd wordt, is heel erg. De manier waarop over het Europees Parlement gesproken werd en wordt is vaak al even stuitend. Het democratisch deficit zit in veel gevallen vooral op nationaal niveau, en dat weten ze ook. Maar als het over Europa gaat, hoef je blijkbaar niet zo nauwkeurig te zijn. Dan vinden velen het zonder meer verdedigbaar om er tegen te zijn, omdat ze dan beter scoren bij een aantal mensen die zich graag nestelen in hun eigen illusies.

Je kunt heel veel kritiek hebben op de Europese constructie, maar er gewoon tegen zijn, zonder te zeggen wat je dan wel wilt, dat is te gemakkelijk. Zo begrijp ik vaak niet hoe ook linkse mensen, omdat ze zo graag tegen de EU zijn, in de feiten gaan pleiten voor een mythische terugkeer naar de nationale staat. Er is niets links aan nationalisme.

Je kon en kunt veel kritiek hebben op het ontwerp van Europese Grondwet. Wat mij betreft ging het allemaal niet ver genoeg. Ik had een heel andere grondwet gemaakt als ik hem had mogen schrijven. Maar de vraag was evenzeer: hoe komen we stappen vooruit op weg naar meer politieke integratie? De strategische vraag was: is er een manier waarop het verwerpen van de Grondwet kan bijdragen tot die stap vooruit? Het was toen al duidelijk dat dat niet zou gebeuren. En waar staan we nu? Nog veel verder van huis. Niet de federalisten hebben gewonnen door het afwijzen van de Grondwet, wel de nationalisten en de minimalisten. Zij die zo stoer, met ronkende verklaringen, tegen de Grondwet waren hebben de voorbije jaren nauwelijks een geloofwaardige alternatieve strategie kunnen voorleggen om wél tot een sterkere, politieke, sociale, democratische en ecologische Unie te komen. Onder het mom van de grote sociale strijd het nationaal egoïsme verdedigen is voor mij geen alternatief.

Populistische rituelen voelen op het moment zelf misschien lekker. Politici denken dat ze goed bezig zijn omdat ze drijven op het veronderstelde sentiment van ‘de mensen’. Maar politici moeten ook durven ingaan tegen een te gemakkelijke en daardoor verleidelijke en ook ‘veilige’ voorstelling van de dingen. Soms moet je de dingen zeggen zoals ze zijn, vanuit een zorg voor het algemeen belang.

Geen opmerkingen: