In welke termen kun je je dromen denken? Dat vroeg ik me af gisteren. Hoe droom je je oude dag? Daarover ging het eigenlijk. Zijn mijn dromen te groot of te klein? Dat is ook een goede vraag, maar misschien wel te moeilijk.
Het mooiste oud. Misschien is het voor de hand liggend om te denken aan grootse dingen. Iets als een groot appartement, met mooie mensen in de buurt, die je nek komen strelen, of die je zachtjes in het bubbelbad laten glijden.
Ik moest echter vaststellen dat ik blijkbaar moeilijk over later kan denken zonder nu. Ik kreeg een droom over een huis dat je gemakkelijk kunt poetsen. Met hoeken waar je overal goed bij kunt. Met vloeren die door een magische beweging met een dweil ineens helemaal proper zouden zijn. Met stof dat je zou kunnen wegnemen, zonder telkens al die spullen te moeten oppakken of verzetten. Met een lijf dat de bewegingen die nodig zijn om te poetsen niet zou bewaren in pijn. Toen ik dat dacht stond ik te poetsen. Het après-poets-gevoel is nooit troostend. Het voelt meer aan als een straf, al weet ik niet waarvoor. Een straf die altijd nog voortduurt de dag nadien.
Je zou een valsspeeldroom kunnen hebben. Soms is het een droom van mij dat ik ineens, met een vingerknip een paar duizend boeken zou hebben gelezen. Zodat ik een stukje van de structurele leesachterstand waarin je geworpen wordt door deel te worden aan dit aardse bestaan zou kunnen wegwerken. Zo zou ik een beetje ‘mee’ zijn, en klaar om de rest van mijn leven die fond van boeken gewoon aan te vullen.
Het voelde aan als een droom die niet eerlijk is. Een te gemakkelijke fantasie. Maar ze gaf de richting aan voor een droom die wel vaak terugkomt en die ook met boeken te maken heeft. Ik zie mezelf zitten in een grote kamer. Omringd door mijn boeken. Ik zou ze allemaal kunnen zien. En dan zou er een speciale zetel of stoel zijn waarin ik zou kunnen zitten. Zitten op een manier die geen pijn doet en die uren vol te houden is. Om te kunnen lezen, zonder dat ik moe word. Zonder dat ik mijn hoofd of mijn ogen of mijn schouders zou voelen. Niets dat me zou afleiden. Niets dat me zou bang maken voor de overgave. En zo, rustig, dag na dag kunnen lezen. Niet de hele dag, maar genoeg uren elke dag. Het is een mooie droom, die me meer raakt dan ik wil toegeven waarschijnlijk.
Op de televisie zag ik een man die vertelde over een Duitse schilder die tijdens de oorlog in Amsterdam verbleef. Zo mooi. Ergens tussen nuchter en twinkelende ogen. En ik dacht: zo’n kop wil ik wel hebben als ik oud ben. Mooie diepe en soepele groeven die volop kunnen bewegen. En dan rustig, maar niet traag, je zinnen uitspreken. Met een mooie stem. En elk woord kunnen verstaan.
In de dromen hebben de woorden en mijn lichaam zich gevonden in een harmonie die genoeg heeft aan kleine doses verlangen naar het een of het ander. Je kunt verlangen naar een lichaam dat geen pijn heeft, of naar woorden die de onrust in je hoofd stillen. En steeds komt het lichaam ergens tussen de woorden, of omgekeerd. In de dromen hebben de tegenstellingen elkaar opgeheven, zo lijkt het wel.
Misschien is het wel een kleine droom, hoewel hij groot lijkt voor mij. Misschien dromen de meeste mensen over kleinkinderen als ze aan zichzelf denken in die oude dag. Dat is een droom die rust op het terrein waar ik waarschijnlijk nooit zal komen. Maar misschien word ik wel een wat zonderlinge, maar nog steeds verwonderde oude man die wordt opgezocht door de kinderen van de kinderen die ik ken. Om naar de verhalen te luisteren.
In mijn droom is er veel muziek. Tot de laatste minuut die ik op deze aarde zal zijn. En als het stil is, moet ik maar even mijn ogen sluiten, of ik kan de muziek zien.
Er zijn dromen die moeilijk te vertellen zijn, hoewel ze zo simpel zijn. Zoals dromen dat iemand je hand zal vasthouden als je sterft.
Soms heb je de ene droom nodig om de andere gemakkelijker als een droom te zien en zo ook te laten.
Het mooiste oud. Misschien is het voor de hand liggend om te denken aan grootse dingen. Iets als een groot appartement, met mooie mensen in de buurt, die je nek komen strelen, of die je zachtjes in het bubbelbad laten glijden.
Ik moest echter vaststellen dat ik blijkbaar moeilijk over later kan denken zonder nu. Ik kreeg een droom over een huis dat je gemakkelijk kunt poetsen. Met hoeken waar je overal goed bij kunt. Met vloeren die door een magische beweging met een dweil ineens helemaal proper zouden zijn. Met stof dat je zou kunnen wegnemen, zonder telkens al die spullen te moeten oppakken of verzetten. Met een lijf dat de bewegingen die nodig zijn om te poetsen niet zou bewaren in pijn. Toen ik dat dacht stond ik te poetsen. Het après-poets-gevoel is nooit troostend. Het voelt meer aan als een straf, al weet ik niet waarvoor. Een straf die altijd nog voortduurt de dag nadien.
Je zou een valsspeeldroom kunnen hebben. Soms is het een droom van mij dat ik ineens, met een vingerknip een paar duizend boeken zou hebben gelezen. Zodat ik een stukje van de structurele leesachterstand waarin je geworpen wordt door deel te worden aan dit aardse bestaan zou kunnen wegwerken. Zo zou ik een beetje ‘mee’ zijn, en klaar om de rest van mijn leven die fond van boeken gewoon aan te vullen.
Het voelde aan als een droom die niet eerlijk is. Een te gemakkelijke fantasie. Maar ze gaf de richting aan voor een droom die wel vaak terugkomt en die ook met boeken te maken heeft. Ik zie mezelf zitten in een grote kamer. Omringd door mijn boeken. Ik zou ze allemaal kunnen zien. En dan zou er een speciale zetel of stoel zijn waarin ik zou kunnen zitten. Zitten op een manier die geen pijn doet en die uren vol te houden is. Om te kunnen lezen, zonder dat ik moe word. Zonder dat ik mijn hoofd of mijn ogen of mijn schouders zou voelen. Niets dat me zou afleiden. Niets dat me zou bang maken voor de overgave. En zo, rustig, dag na dag kunnen lezen. Niet de hele dag, maar genoeg uren elke dag. Het is een mooie droom, die me meer raakt dan ik wil toegeven waarschijnlijk.
Op de televisie zag ik een man die vertelde over een Duitse schilder die tijdens de oorlog in Amsterdam verbleef. Zo mooi. Ergens tussen nuchter en twinkelende ogen. En ik dacht: zo’n kop wil ik wel hebben als ik oud ben. Mooie diepe en soepele groeven die volop kunnen bewegen. En dan rustig, maar niet traag, je zinnen uitspreken. Met een mooie stem. En elk woord kunnen verstaan.
In de dromen hebben de woorden en mijn lichaam zich gevonden in een harmonie die genoeg heeft aan kleine doses verlangen naar het een of het ander. Je kunt verlangen naar een lichaam dat geen pijn heeft, of naar woorden die de onrust in je hoofd stillen. En steeds komt het lichaam ergens tussen de woorden, of omgekeerd. In de dromen hebben de tegenstellingen elkaar opgeheven, zo lijkt het wel.
Misschien is het wel een kleine droom, hoewel hij groot lijkt voor mij. Misschien dromen de meeste mensen over kleinkinderen als ze aan zichzelf denken in die oude dag. Dat is een droom die rust op het terrein waar ik waarschijnlijk nooit zal komen. Maar misschien word ik wel een wat zonderlinge, maar nog steeds verwonderde oude man die wordt opgezocht door de kinderen van de kinderen die ik ken. Om naar de verhalen te luisteren.
In mijn droom is er veel muziek. Tot de laatste minuut die ik op deze aarde zal zijn. En als het stil is, moet ik maar even mijn ogen sluiten, of ik kan de muziek zien.
Er zijn dromen die moeilijk te vertellen zijn, hoewel ze zo simpel zijn. Zoals dromen dat iemand je hand zal vasthouden als je sterft.
Soms heb je de ene droom nodig om de andere gemakkelijker als een droom te zien en zo ook te laten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten