25 april 2007

Wat groeit


De tuin komt naar je toe. Het klinkt een beetje als een reclameslogan die in mijn jeugd veel furore maakte. Maar zo voelt het wel. Als ik ’s morgens terwijl ik koffie sta te zetten even door het raam naar buiten kijk, dan lijkt de tuin me al op te wachten. Met uitbundig groen.

Het is een heel klein tuintje, maar het is groot in kleur. Ik vraag me altijd af waar zo’n nieuw blad aan de haag vandaan komt. De ene dag is het er nog niet, de dag daarna is het er wel. Het zal wel het kleine verwonderde kind in mij zijn, maar ik kan er maar niet van over. Ik las nog vorige week een artikel over bamboe. Sommige soorten bamboe kunnen blijkbaar tot anderhalve meter per dag groeien. Waar komt die anderhalve meter vandaan? Woew…

Ik kijk elk jaar met een kleine beetje angst uit naar het gras. Ik moet elk jaar opnieuw gras zaaien. Ik doe het steeds, zij het op een wat onhandige manier. En telkens kijk ik wat verbaasd naar die zaadjes. Het zien er van die verdroogde dingen uit. En waar zit in dat ding dan al dat gras dat daaruit zal komen?

’s Morgens opstaan is in die periode dus altijd een beetje spannend. Soms durf ik zelfs niet goed kijken. Tot er ineens een wat vage groene gloed merkbaar is. Als een soort baard van één dag. Zou het waar zijn? Heel voorzichtig ga ik dan op mijn blote voeten tot in de tuin, om het van dichtbij te bekijken. En dan krijg ik steeds een traan in mijn ogen…

Het groen van de lente is zo hevig. Het lijkt gecondenseerd groen. Genoeg groen om nog tot aan de herfst te verdelen over al wat nog gaat groeien. Als een nieuwe inktvulling, die heel erg lang mee kan.

Soms word ik ’s nachts wakker, en denk ik aan het gras dat aan het groeien is. Stel je voor dat je stiekem zou opstaan, zonder licht, en naar de tuin gaan. Zou je dan het gras horen groeien?

Als je aan de rand van de zee staat, voel je een immens lichaam van energie. De zee is daar, is zichzelf, en is zichzelf genoeg. Pas als je je goed concentreert, en alle weerstanden laat vallen, voel je dat de zee ook in jezelf beweegt. Dan kun je de zee aanraken, en voel je hoe ze beweegt. Wat een ander leek, blijkt dan daar altijd geweest te zijn. De zee haalt jou naar zich toe, terug. En niet omgekeerd.

De winter is het seizoen van de moed. De dingen zien zonder franjes, zonder tekenen van hoop, is niet gemakkelijk. Als je aan het einde van de herfst de dingen niet uit je handen kunt laten glijden, kun je ook de winter niet zien. Je zoekt een soort blind vertrouwen. Het is bijna een geloof. Wat je aan deze kant van de winter loslaat, komt er aan de andere kant weer uit, anders en toch weer zichzelf. De winter lijkt soms een beetje op dat moment van concentratie aan de rand van het water.

De eerste grassprietjes lijken nog zo kwetsbaar, zo onverdedigd. De kleur daarentegen is wel zelfbewust. Ze dragen het perkje al in zich. Als was het een talent. En zodra je een maand verder bent, is er een plek van gras. Tussen voor en na is er het groeien. En eigenlijk is het groeien er ook nog voor het voor en na het na.

Ik vertel wel eens verhalen aan het gras. De woorden worden dan nauwkeurig gekozen. Ze druipen langzaam uit mijn handen weg. Zodat ze zachtjes vallen. Op gevonden veerkracht. Er is niets dat knakt.

’s Avonds lijkt het gras soms voldaan. En een beetje trots. Na een dag graszijn.

Op je handen groeit geen gras. Maar je huid ruikt wel anders in de lente. Dat is ook al wat.

Geen opmerkingen: