14 april 2007

Kinderplekken

De plekken in de stad. Je herinnert je wat daar toen ooit gebeurde. En dat is voor altijd in die plek gesijpeld. Er is zo’n plek, net achter de hoek waar ik woon. Ooit fietste ik daar. Achter mij voelde ik een bus naderen. Voor mij zag ik een klein kind een deur uitlopen. Zonder iemand. Ze stond daar aan de rand van het voetpad. In die paar seconden begon ik te rekenen. Hoeveel meter ik nog moest doen eer ik bij het kleine meisje zou zijn. Ik reed al wat meer naar het midden van de weg, waardoor de bus ook moest opschuiven.

Toen ik bijna aan die plek was, zag ik dat het meisje de weg op wilde lopen. Ik riep hard, het meisje schrok en bleef staan. De bus reed me op dat moment voorbij. Ik zat te trillen op mijn fiets. En pas toen kwam de oma van het kindje uit dezelfde deur. Ze zei niets. Ik draaide mijn straat in, en begon mijn fietstassen uit te laden. Op dat moment kwamen de oma en het kleine meisje voorbij. Toen de oma mij zag, begon ze te brullen tegen het kind, iets over “die meneer” en zo. Ik was verbijsterd. Eigenlijk had ik moeten brullen tegen de oma of zo.

Heel vaak als ik weer voorbij die plek kom, denk ik terug aan dat moment. En aan alles wat ik voelde in die paar seconden. Het is raar hoe je toch nog een afweging maakt. Enerzijds is er een sterke reflex om iets tegen te houden wat niet mag gebeuren. Anderzijds vraag je je op een bepaalde manier af of je het kunt en moet doen.

Dagenlang heb ik er nog over lopen piekeren. We lopen elke dag op straat elkaar voorbij. We zitten in ons hoofd. Hebben uitgerekend hoe snel we moeten stappen om de trein nog net te halen. Denken aan wat we zullen koken, of aan hoe lekker dat bed straks zal zijn. We willen niet gestoord worden, en willen misschien ook niet betrokken worden. En tegelijk is er ook altijd een soort angst dat je iets naar je kop zult krijgen als je je moeit met een ander, zeker als het een kind is. Hoe verwarrend het soms is. Je wilt een ander kind zeker niet terechtwijzen of zo, dat is niet aan jou. Maar tegelijk leef je toch samen in dezelfde gemeenschap, en ben je toch mee een beetje verantwoordelijk voor de veiligheid van iedereen. Daar zou je toch op moeten kunnen vertrouwen.

Misschien vergis ik me, maar soms denk ik dat er in onze maatschappij zo’n trauma is door gebeurtenissen waar de maatschappij de kinderen niet kon beschermen dat we niet meer weten hoe we dat wel moeten doen. Zelf dan. Niet ‘uitbesteed’ aan mensen met een uniform, maar gewoon zelf. En dat gecombineerd met dingen als een soms doorgeslagen individualisme en ook de manie van de ‘perfecte’ opvoeding waar zoveel ouders onder gebukt gaan, daartoe aangezet door oneindig veel boeken en programma’s op televisie.

Misschien zijn we dicht bij elkaar, tenminste met die mensen die we zelf kiezen, via alle moderne communicatietechnieken en in de nieuwe netwerken. We kiezen hoe dicht we willen komen, en hoe aanraakbaar we zijn. Maar weten we hoe we moeten omgaan met wat ons bindt met mensen die we niet gekozen hebben? Het klinkt zwaarder dan ik wil, omdat ik even geen andere woorden vind. Het lijkt moralistischer dan hoe het in mijn hoofd beweegt. Maar het blijft me soms kwellen.

Pas nadat ik thuis was, besefte ik dat ik heel misschien het leven van dat kleine meisje gered had. Meteen zei ik tegen mezelf dat dat wel niet zo zou geweest zijn. Maar ik moest mezelf tegenspreken. Het was best mogelijk, en misschien zelfs waarschijnlijk, dat mijn stemgeluid voor dat kleine meisje het verschil had betekend tussen leven en dood. Van zo weinig kan het afhangen. Dat ik de reflex had gehad om te beschermen, stelde me gerust. Er was dus een kans dat ik op een kritiek moment misschien wel het juiste zou doen. Tegelijk voelde ik me slecht door het besef dat het een beslissing was, om wel of niet op die reflex in te gaan. Dat ik nadacht over het feit of het wel of niet goed was om iets te doen, maakte me een beetje beschaamd en klein.

Gisteren kwam ik weer voorbij die plek, dit keer aan de overkant van de straat. Op die plek zag ik een klein meisje staan. Ze stond daar te zingen. Er was niemand te zien. Geen mama of oma. Ik voelde mezelf verstijven. Ik stak de straat over, liep een stukje terug, zodat ik daar als het ware net aangewandeld kwam. Als het meisje de straat op zou lopen, zou ik er snel voor kunnen springen. En als er toch ineens een mama aan zou komen, zou ik niet de indruk geven dat ik haar terecht wilde wijzen of zo. Het meisje riep nu naar iemand in de parkeergarage, die maar niet wilde komen. Net toen ik er voorbij kwam, zag ik de mama naar boven komen. Alles was in orde…

Soms denk ik dat ik er niet tegen opgewassen ben, de kwetsbaarheid van kinderen. Het wordt erger met de jaren, zo lijkt het. Misschien ben ik even verward door de vraag hoe je je gedraagt in de ruimte van wat gemeenschappelijk is voor ons allen. In wezen ben ik even kwetsbaar. Als ik even niet nadenk, kan de bus mij ook omver rijden. Misschien is er ook iemand die zal roepen om me te waarschuwen.

Het is lente in de stad. Ik zie mooie jonge moeders met mooie kindjes lopen. Hand in hand. Ik hoor hoe ze vertellen, over grote dingen en al het andere dat je kunt dromen. Ik fiets er voorbij, draai me even om en glimlach. Ook deze plekken zal ik onthouden, misschien is dat het antwoord.

Geen opmerkingen: