05 oktober 2008

Het eeuwige leven

Ik lees een interview met een Britse prof die onderzoek doet naar radicale levensverlenging. De mens zou in principe 1.000 jaar kunnen worden. Hij legt het principe uit: “Eigenlijk is ons lichaam een machine, net zoals een auto. Als je je wagen goed onderhoudt, kan je er tientallen jaren mee rondtoeren, veel langer dan voorzien was door de autobouwers. Kijk maar naar de oldtimers uit de jaren ’20 die nog perfect kunnen rijden. Wel, bij het menselijk lichaam is net hetzelfde mogelijk. Als we een technologie ontwikkelen die de ouderdomsschade van ons lichaam kan herstellen, kunnen we veel ouder worden dan nu het geval is.” En verderop vat hij het nog eens samen: “Het komt erop neer dat ik de mens wil genezen van zijn ouderdomsverschijnselen.”

Al eerder las ik over hem, en nu is er weer hetzelfde gevoel: zucht. Het is een verhaal dat me moe en kwaad maakt, al weet ik misschien niet helemaal waarom dat zo is. Misschien is het het eerste beeld dat me zo kwaad maakt: de mens als een machine. Het is een beeld dat natuurlijk goed past bij het mechanistisch wereldbeeld dat groeide in de moderne tijd. Alles kan ontzield bekeken worden, onttoverd, als een reeks chemische reacties en mechanische handelingen. Voor velen zal het beeld van de machine niet raar overkomen, maar het blijft toch merkwaardig dat het wezen van de mens wordt vergeleken met een artificieel ding dat door de mens zelf gemaakt en bedacht is. Dat je probeert een machine te maken die op een mens gelijkt, dat is niet onlogisch. Maar dat je het omgekeerde als normaal beschouwt, is op zijn minst veelzeggend.

De machinebenadering blijft erg dubbel. Er is een goede en minder goede kant aan. De hoogtechnologische geneeskunde is tot ongelooflijke dingen in staat. Zonder die geweldige kennis zou ik zelf mijn kanker niet overleefd hebben. Maar tegelijk zijn er ook grenzen aan mechanische benadering van de mens. Hoe groter de mogelijkheden van de technologie, hoe moeilijker het wordt om met de belangrijke existentiële vragen om te gaan. We zijn misschien zo goed in staat het leven te rekken, dat we niet meer weten hoe te sterven. De prof in het interview bevestigt dat eigenlijk, in zijn antwoord op de vraag hoe we zullen sterven: “Dat is een goeie vraag. Je zal alvast niet meer sterven aan ouderdom, wel aan de dingen waar dertigers momenteel aan sterven, zoals verkeers- en andere ongelukken.”

Het heeft geen zin al te romantisch te doen over ouder worden, maar oud worden als een op te lossen mechanisch defect beschouwen maakt het nog erger volgens mij. Misschien is het beter om, zoals de boeddhisten, het leven in wezen als vergankelijk te beschouwen. Alles is vergankelijk, en dat is de normale aard van de dingen. Het zijn van een wezen is dan het worden. In die benadering is het lijden dat bij die vergankelijkheid hoort een normaal deel van het leven. Het is geen ‘defect’, geen abnormaliteit, geen te vermijden afwijking.

In het machinebeeld wordt eigenlijk de mens paradoxaal genoeg los gezien van zijn of haar lichaam. Het wezen van de mens is dan niet de lichamelijkheid, of de in een lichaam ingebedde of lichamelijke geest. Het is de geest, die in een min of meer vervelend omhulsel zit. Door dat omhulsel goed te onderhouden, en waar nodig mechanisch op te lappen, kan de geest doorgaan. Misschien zijn er wel ideeën in je hoofd die los staan van elke lichamelijkheid. Maar je hele zelfbeeld is toch tot en met bepaald door lichamelijkheid. Zelfs je geest is in grote mate een lichamelijk proces. Of je je rustig voelt in jezelf en dus in de wereld, of je al dan niet gemakkelijk met andere mensen omgaat, of je pijn voelt, het zijn zo’n wezenlijke dingen voor wie je bent, en ze kunnen niet begrepen worden los van een lichaam.

En ook over vergankelijkheid kun je te romantisch doen. Het is hét thema bij uitstek voor misschien wel het grootste deel van alle gedichten. Je kunt daaruit besluiten dat er veel te poëtisch gedaan wordt over vergankelijkheid. Of je kunt integendeel stellen dat die vergankelijkheid in zijn meest essentiële vorm verbonden is met de menselijke existentie. Hoe kun je de liefde begrijpen als er geen vergankelijkheid zou zijn? En het verlangen? Het zou niet echt kunnen bestaan als de vergankelijkheid niet bestond. Het verlies en het menselijk tekort, ze maken grootse dingen mogelijk, zoals de drang om het leven door te geven of het zoeken naar kunst die de tijd een klein beetje kan overwinnen.

Het is niet altijd prettig om de klok elke dag verder te voelen tikken. Op een bepaald moment besef je dat je in de tweede helft, of zelfs het laatste stuk van je leven zit. Je voelt de tijd weg glijden. Het kan je verlammen, en het kan je even later helpen om in waarheid te leven. Die dimensie van het leven iets te gemakkelijk beschouwen als een carrosserie of een motorblok waar je wisselstukken in kunt steken lijkt mij de essentie van het leven te missen.

Er is iets heel eenzaams in het verlangen om 1.000 jaar te worden, en dat klinkt ook zo in het interview. “Natuurlijk. Je hoéft geen 1.000 jaar te worden als je dat zelf niet wil. Ik weet zelfs niet of ik wel mijn 1.000ste verjaardag wil vieren! Wat ik wel weet, is dat ik de keuze wil hebben. Ik wil me niet laten doen door een slechte gezondheid.” Toch maar niet, voor mij. Ik wil graag oud worden, hopelijk zelfs heel oud, als het me gegund is. En als het niet zo is, dan is het ook goed.

2 opmerkingen:

http://uvi.skynetblogs.be/ zei

.
Oud worden, graag.
Maar oud zijn?

De rustoorden
verleiden me niet meteen ...
om ja op 1.000 jaar te zeggen.

Trouwens Dr. Lecompte
veranderde blijkbaar ook van gedacht.
En vertrok ...
.

Tricky zei

als we al es meer durfden stilstaan b ij doodgaan en sterven, en het niet alsmaar als een 'ver van mijn bed show' zouden willen zien... oud worden en sterven zijn onlosmakelijk verbonden met leven, toch? het maakt de kringloop rond... zoals seizoenen elkaar afwisselen... en graag word ik ook nog wat ouder, maar eeuwig leven, nee bedankt! you can't escape destiny...