23 oktober 2008

Kon ik maar

‘Hoe voelt dat?’
‘Goed, heel goed.’
‘Het klinkt wat raar misschien, maar ik probeer te kijken met mijn vingers. Door je huid. En dan zie ik waar de pijn zit.’
‘Je doet dat heel goed. Ik weet niet waarom ik er zo bang voor was. Misschien omdat ik wist dat het eigenlijk wel nodig was op een of andere manier.’
‘Ik hou er wel van om zo helemaal te verdwijnen in die huid. Voelen waar de spieren zitten. Hoe ze hard zijn, en zich langzaam geven. Zien waar de dingen opgestapeld zijn in de tijd.’
‘Waar heb je dat allemaal geleerd?’
‘Nergens. Ik ben er gewoon aan begonnen. Concentratie. Soms denk ik dat dat het belangrijkste is in het leven. Je volledig concentreren op wat er hier en nu is.’
‘Dat is mooi. Nu ik hier zo lig, voel ik hoe ik langzaam afdaal uit of in mezelf. Ik kan het niet goed uitleggen. Het heeft iets met overgave te maken. En misschien vond ik dat wel het moeilijkst. Die pijn, tot daar aan toe. Maar jezelf zo uit handen geven, dat is nog wat anders.’
‘Als je daar zo ligt, is dat het enige wat je kunt doen. Anders voel je niets. En dan kunnen mijn handen ook niets doen, dan kan ik je niet bereiken.’
‘Het zou kunnen dat mijn lichaam nu erg gesloten is. Het waren moeilijke dagen.’
‘Ik kan het zien, hier en hier, merk je dat?’
‘Ja, je ziet het allemaal blijkbaar. Ik zal daar maar even niet aan denken.’
‘Nee, neem je tijd maar gewoon. Ik ga nergens naartoe, we hebben alle tijd van de wereld.’
‘Was het maar zo. Alle tijd. Soms is het moeilijk te aanvaarden dat die tijd niet eerlijk verdeeld is over iedereen. Ze zeggen altijd dat je gewoon met volle aandacht in het hier en nu moet leven, en dat het dan in wezen niet uitmaakt of je kort of lang leeft. Maar dat is zo moeilijk te aanvaarden soms. Het lijkt gewoon alsof niet iedereen een gelijke kans krijgt, en ik kan me daar zo moeilijk bij neerleggen.’
‘Maar nu ben je hier. En zolang dit duurt, dit nu, is dit alle tijd van de wereld. Misschien is dat voor nu al genoeg?’
‘Voor mij is dit – en ik vind het moeilijk om dit toe te geven – de hemel op aarde. Ik weet niet of ik dit wel echt verdien, maar goed. Maar ik denk meer aan anderen. Het is zo moeilijk dat je hen niet kunt beschermen tegen het lijden. Wel een beetje natuurlijk, en je kunt het ook wel verlichten, als het er is. Maar je zou soms meer willen kunnen, ik toch alleszins.’
‘Ik heb er lang mee geworsteld, met datzelfde gevoel. En ik vond geen antwoorden. Tot ik besefte dat het dit was wat ik in dit leven moest doen. Mijn handen vervolmaken. En als er iemand bij me is die wacht op die handen, dan is dat de hele wereld. Het is het enige waar ik dan controle over heb, het enige wat ik goed of slecht kan doen. Alles hangt dan af van die handen. Dat is een grote uitdaging, maar tegelijk ook een echte troost.’
‘Zo ver ben ik nog niet, denk ik. Ik kijk naar de anderen in mijn leven. Soms zit ik ’s avonds op de bank, als het stil is in het huis. En dan laat ik in mijn hoofd alle gezichten voorbijgaan van de mensen die me lief zijn. En dan wens ik hen een voor een warmte, veiligheid, en een mooi leven. Maar dat is zo weinig.’
‘Weinig? Dat is al veel.’
‘Ik weet het niet. Kon ik maar bidden, denk ik wel eens. Dan hoor ik nieuws over een van die mensen van mijn wensgroep, als ik ze zo mag noemen. Dan hoor ik dat het niet goed gaat met haar, en dan lukt het even niet meer. Dan voel ik me heel even verraden of zo. Het is een beetje egoïstisch, maar het is iets als: deze mensen zijn van mij, daar moet je afblijven. Ik hoop dan tegelijk dat alle anderen mensen ook bij iemand anders in zo’n groep zitten. Maar ik zie die van mij, en hoe er iets wordt verstoord. En dan zou ik willen kunnen bidden. Heel even kunnen geloven dat daar ergens iets of iemand is aan wie je iets kunt vragen. Ik zou er zelfs mee willen onderhandelen. Iets als: geef het maar aan mij, maar spaar haar. Hoewel dat natuurlijk nergens op slaat, ik weet het ook wel. Kon ik het maar.’
‘Weet je, misschien is wat je nu doet in je hoofd al het mooiste gebed dat er bestaat. Je denkt aan al die mensen, en je wenst hun het beste. Je probeert jouw liefde naar hen uit te stralen. Is er iets mooiers dan dat?’
‘…’
‘Wat is er?’
‘Wat je zegt, brengt me erg in de war. Ik had het nog nooit zo bekeken. Misschien heb je wel gelijk. Maar het voelt alsof het niet genoeg is. Het is nooit genoeg.’
‘Ik hoor je dat vaak zeggen.’
‘Ja? Het zou wel kunnen. Het zit vaak in mijn hoofd, dat wat ik doe, wat ik zou willen doen voor anderen, nooit genoeg is.’
‘Misschien is wat je nu doet, wel goed voor die anderen. Dat je hier nu bent, zo breekbaar en overgeleverd. Misschien kun je zo meer jezelf worden, en zo kun je er ook gemakkelijker zijn voor de anderen.’
‘Ik zal het proberen te geloven. Ga maar rustig door ondertussen.’
‘Dat doe ik. Laten we de woorden maar even laten voor wat ze zijn. En wat er dan overblijft, is meer dan genoeg voor nu.’

Geen opmerkingen: