11 juli 2009

Het naderen

‘Is het goed als ik zo kom zitten?’
‘Ja, dat is heel goed.’
‘Dan hou ik zo je buik vast.’
‘Dan kan er zeker niets gebeuren.’
‘Het is ook de geur die ik hier herken. Het blijft toch merkwaardig hoe je je een geur kunt herinneren.’
‘Er is weer veel wind hier, net als de vorige keer. Zo uit het water het land in.’
‘De rand van het water komt dichterbij. Als we lang genoeg blijven zitten, zullen we het zien.’
‘Soms zou ik iets van die wind hier willen kunnen opzuigen. En daarna in mijn lichaam vasthouden. Zodat alles wat hier beweegt al meteen versmelt met de zee.’
‘Misschien is dat al wel zo, ook zonder die wind, denk je niet?’
‘Ik weet het niet, het voelt nog niet zo.’
‘Dit is de plek waar ik steeds opnieuw naartoe kwam.’
‘En heb je dan staan roepen in de wind?’
‘Ja, soms wel, maar ik durfde niet zo goed. Ik wou niet dat andere mensen me konden horen.’
‘Het maakt toch niets uit?’
‘Ik weet het. Een keer had ik een brief bij. Ik hield hem in het water, tot alle letters waren weggespoeld. Meegenomen. Ze zijn nog ergens daar.’
‘Heb je antwoord gekregen?’
‘Ik denk het wel. Maar het was zonder woorden. Soms moet je lang wachten eer de zee iets zegt. Maar als je goed kijkt, kun je toch al iets te weten komen.’
‘Ben je nog bang soms?’
‘Af en toe nog wel, maar meestal niet.’
‘Het is hier mooi als de zon ondergaat. Dan is het alsof wat je ziet stiller wordt. Ik kan het niet anders uitleggen. Het beeld wordt stiller. En soms is het alsof de zee dan zegt: geef alles maar mee aan mij, laat de dingen uit je handen schuiven.’
‘Het is een goed moment om al je geheimen met de zee te delen.’
‘Wees maar gerust.’
‘En mensen zien er ook anders uit. Het is alsof je iets in hun ogen kunt vermoeden wat anders verborgen is. En als je dan weer in het licht bent, en kijkt, dan zie je dat dat ook klopt.’
‘Jij hebt altijd dat soort verhalen om je heen, zo lijkt het wel.’
‘Ik heb ze nodig, denk ik. Op een plek als deze komen ze vanzelf, en moet ik ze niet gaan zoeken.’
‘Het is goed. Ik weet nu hoe het gaat, en ik zie ze zelf ook.’
‘Ja, dat is waar. Het ontroert me erg.’
‘Straks zal de wind wel gaan liggen. Zo tegen de avond.’
‘Het zou misschien omgekeerd moeten zijn, maar ik voel me heel erg veilig zo. Het is alsof er iets is toegevoegd aan mij.’
‘Was dat dan weg?’
‘Ja, het was weg. Het is meestal weg, denk ik.’
‘Maar nu is het er weer. Het is goed. Alles past goed in elkaar. Het maakt me rustig.’
‘Soms denk ik dat je je adem beter voelt, als je hier zit. Als je erop let, kun je goed voelen hoe die op en neer gaat.’
‘Ja, dat is waar. Het is dan alsof er minder omhulsels zijn omheen die adem. Alsof je die gewoon zou kunnen aanraken.’
‘Vorige nacht droomde ik over een trap. Er was een kamer, met veel mensen in en ook met veel licht. En daarnaast was een andere kamer, waar het stil was, en donker. En daar was een trap, die naar beneden liep. Daar gingen we op zitten, een beetje zoals hier nu.’
‘Was het er helemaal donker?’
‘Nee. Het was een beetje zoals wanneer je in je slaapkamer bent, en de deur naar de gang is niet helemaal dicht. En in de gang brandt er nog licht. Dan is het binnen toch niet helemaal donker.’
‘Is het dan alsof je terug naar het licht kunt? Of heb je meer het gevoel dat je in het donker kunt blijven net omdat je het licht kunt voelen, daar ergens achter je rug?’
‘Ik denk het tweede. Maar het is een beetje ambivalent waarschijnlijk. Misschien wilde ik in die droom wel niet kiezen waar ik wilde zijn. Of anders was het gewoon de enige plek waar ik me kon terugtrekken, weg van het gewoel, waar alle mensen waren.’
‘En zei je iets?’
‘Nee, ik zei niets. Alles ging vanzelf. Alsof het zo moest zijn.’
‘Maar hier is er wel wind.’
‘Ja, die was er niet in mijn droom.’

Geen opmerkingen: