Je denkt dat je soepel door de ruimte beweegt. Kan ook gewoon snel zijn. Je denkt dat je laveert tussen de dingen, als een kleine ballerina in je hoofd. Niet blijkbaar in je lichaam. Dat steeds wel ergens achter blijft haken. (Wat je ook doet, die klink aan de deur naar de kelder, ze is gemaakt om aan te blijven haken met iets. Misschien moet je enkel in geheel ontklede toestand door het huis, en alleszins naar de kelder gaan.) Het lichaam lijkt te groot. Is dat ook zo? Rondkijken naar andere lijven. Velen zijn kleiner. Velen hebben nog allerlei andere uitsteeksels, die ook overal achter zouden kunnen blijven hangen. Misschien zouden ze in- en uitschuifbare lichamen moeten maken. Als je dan een minder sierlijke dag hebt, kun je gewichtloos en conflictvrij door de ruimte gaan. Kun je zelfs jezelf wijsmaken dat je niet alles hoeft op te ruimen, je kunt er steeds omheen.
In dezelfde categorie. Misschien bestaan er mensen die het kunnen. Onderaan in hun kast hun collectie Tupperware-potjes zo stapelen dat ze er niet allemaal uit vallen als je er een uitneemt. Misschien zijn er mensen die ook netjes op hun knieën voor hun kast gaan zitten om alles na gebruik netjes weer in en op elkaar te stapelen. Je kunt jezelf overtuigen dat je een magische worp met tegenbeweging hebt waardoor je dat potje van op een afstand sierlijk in de kast kunt keilen. En dat op zo’n manier dat alles wonderwel bij elkaar blijft. Om dan toch maar elke keer opnieuw vast te stellen dat die eigenwijze rotdingen er weer anders over dachten. Voor mensen met een bovengemiddelde lengte zouden lage en diepe kasten moeten verboden worden, of zo. Of moeten andere smoezen dringend bedacht worden.
Of ook. De schuif met het bestek op het werk. Om een of andere mysterieuze reden blijken er massa’s bestek doorheen het hele gebouw te reizen. Misschien is de afwasmachine op die verdieping bijzonder geliefd bij de verzamelde messen, vorken en lepels. Soms verdwijnen ze weer vanzelf, maar soms blijven ze ook. Bij het leegmaken van de machine doe je het eerst nog netjes. Alle messen in dat vakje, de vorken in het andere, en de lepels daarnaast. Onderaan is een kleiner vakje voor de kleine lepeltjes. Maar bij de grote vakken is er nog altijd een open. Wat moet daar dan in? Existentiële vraag. Te beschouwen als de volle leegte of zo. Alles gaat goed tot de vakjes een beetje te vol zijn. Er is een zekere mate van overloop. Die wordt nog getolereerd, tot er nog meer bestek in moet. Het wordt een bestekwelving. En dan de schuif weer terug proberen te duwen, maar het lukt niet meer. Je moet dan eigenlijk een beetje rammelen, zodat alles verspreid wordt, en van de oorspronkelijke ordening, nochtans ook van existentieel belang, blijft niets meer over.
Na jaren intensieve training nog steeds geen manier gevonden om die slang met buis van de stofzuiger even tijdelijk weg te zetten – terwijl je even wat stoelen of zo moet verschuiven – zonder dat ze omvalt. Stofzuigers zijn waarschijnlijk deel van een gigantisch kosmisch pedagogisch project gericht op zelfopvoeding. Soms lukt het om die slang even achter een deurklink te klemmen (een klink waar je zelf de dag daarvoor weer met een hemd aan bleef hangen), wat tot grote voldoening leidt, die evenwel meestal van kortstondige aard is.
Misschien bestaan er ook masteropleidingen in het weggooien van kleren. Niet simpel. Het gaat in fases. Vergelijkbaar met het nog niet verwijderen van etensrestjes uit de koelkast (hoewel dat toch gemakkelijker is). Nu nog niet dus, maar volgende keer wel. Misschien zijn er officiële richtlijnen die bepalen hoeveel gaten er mogen zitten in een oude onderbroek vooraleer ze echt, en dan ook echt, definitief uitgefaseerd moet worden. Zou kunnen. Je bereidt je erop voor, gedurende enkele dagen. Met grote concentratie spreek je jezelf toe dat je niet zult weglopen van deze moeilijke taak. En dan gaat het snel. Twee hopen. Een van niet meer aan te doen, maar nog wel door te geven aan het kringloopuniversum. Een van niet meer aan te doen, niet meer te redden, en zelfs geen vagevuur meer. Snel in grote zakken stoppen, vooraleer je je zou kunnen bedenken. En nadien nood hebben aan iets zoets. Wat moet er dan getroost worden?
Het vrijdagavondtelevisiegevoel. Het is eindelijk vrijdagavond. Je had al een zware week. Met drie vergaderingen. Telkens laat thuis. Telkens plichtsgetrouw denken aan het vroeg opstaan van de dag daarna. En toch nog te weinig slapen. En dan is het vrijdag. Aan jezelf zeggen dat je nu eindelijk lang mag opblijven. Om dan al tegen kwart voor negen vast te stellen dat je de hele tijd in slaap dreigt te sukkelen. En toch hardnekkig volhouden tot het laat genoeg is om aan jezelf te kunnen zeggen dat het laat genoeg is. Om dan vast te stellen dat je zaterdagochtend toch weer om half zeven wakker wordt. Waarna het zaterdagochtendbedgevoel begint. Nog niet opstaan, want het is toch zaterdag. Proberen nog enkele fijne dromen te rekken. Wat soms ook wonderwel lukt. Maar soms ook niet. En dan toch maar opstaan. Want gewoon blijven liggen is toch ook wel behoorlijk decadent, of zo. En allerlei nuttige dingen waarmee je jezelf toespreekt terwijl je de douche in stapt. Het wordt alleszins een schitterende dag. Maar waarom valt die douchezeep telkens weer van dat houdertje…?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten