31 mei 2009

Deelgenoot


“Door te voelen dat wij het bos zijn, worden we deelgenoot van de hoop en angsten van de bomen. Als we dat niet kunnen, zullen de bossen ten dode opgeschreven zijn en zal vrede buiten bereik blijven.” (Thich Nhat Hanh)

Een mooie zin uit een mooi boekje. Er is veel nodig om de klimaatcrisis te keren. En, te veel mensen hopen waarschijnlijk nog steeds dat alles wel vanzelf in de plooi zal vallen, alsof het alleen maar een vervelende nachtmerrie was. Hardnekkig willen ze doorgaan met alles zoals het nu is, omdat ze dat willen, ongeacht de werkelijkheid. Het is een overlevingsmechanisme als een ander waarschijnlijk. Er spreekt veel krampachtige angst uit de manier waarop veel mensen die beter kunnen weten zichzelf willen blijven wijsmaken dat ze als een stoere manager alles ongemerkt kunnen laten passeren, omdat je mensen vooral niet ‘bang’ mag maken. Daar is op zich ook wel iets voor te zeggen. Je moet mensen energie en hoop blijven geven, anders raken ze verlamd door machteloosheid.

Absoluut waar, en zeer belangrijk. Maar tegelijk moet je steeds blijven bewaken dat je een bepaalde grens niet overgaat. Een verkeerd soort ‘positivisme’ kan in de feiten neerkomen op je ogen sluiten voor de omvang of de verschillende dimensies van de uitdaging. Sommige waarheden zijn niet aangenaam, maar ze vormen wel de essentie van het probleem. Uit een nieuwe studie blijkt de veronderstelde menselijke impact van de klimaatverandering. Die is nu al verantwoordelijk voor 300.000 doden per jaar, en beïnvloedt het leven van 300 miljoen mensen. Tegen 2030 zouden we al aan 500.000 doden zitten. Op dit moment is er al een economisch verlies door klimaatverandering van 125 miljard dollar per jaar, en dat zou kunnen oplopen tot 600 miljard tegen 2030. Als we de uitstoot van broeikasgassen niet onder controle krijgen zullen binnen 25 jaar 310 miljoen meer mensen negatieve gezondheidseffecten ondergaan, 20 miljoen meer mensen in de armoede terechtkomen, en 75 miljoen mensen moeten verhuizen door klimaatverandering. En wat blijkt eens te meer? De klimaatverandering is vooral een rechtvaardigheidsprobleem. Bijna 98% van de mensen die erdoor getroffen worden, 99% van alle doden door weergerelateerde rampen en 90% van alle economische verliezen situeren zich in de armste landen.

Een hoopvol realisme lijkt de beste strategie. Steeds zoeken naar boodschappen en oplossingen die zoveel mogelijk positieve energie oproepen en mensen wapenen om vol vertrouwen hun toekomst in handen te nemen. Maar tegelijk ook op nuchtere wijze de werkelijkheid blijven zien, in alle eerlijkheid. Want anders sluiten we gewoon onze ogen, ook al doen we of we geweldig hard bezig zijn…

Hoe of waar kun je echter als individu de energie vinden om die uitdaging aan te gaan? Het is een aartsmoeilijke vraag, die het echter wel verdient om gesteld te worden. Cynisme of een zichzelf voorbijhollend activisme zijn niet het antwoord. Ze putten ons uit, of maken ons leeg en hard vanbinnen. In beide gevallen hebben we niets meer te geven. Het zoeken van een plek van verdieping in jezelf, kan een begin van antwoord geven voor wie het wil proberen. Zeker niet in de zin van een zich terugtrekken uit de wereld, maar wel als een zoeken naar een andere relatie met die wereld.

Het zijn allemaal grotere woorden dan bedoeld, en het kan enkel een schroomvol zoeken zijn, met veel twijfel, maar al tastend kun je ook vooruit gaan. Beseffen wat iets als de klimaatverandering werkelijk kan betekenen voor de mens, en wat er zou moeten gebeuren om dat werkelijk te keren, is niet gemakkelijk. Waarschijnlijk omdat het door velen als ‘verlies’ zal worden aangevoeld. En om de angst voor dat verlies niet te voelen, is de verleiding groot om als mens nog meer het gevecht aan te gaan met de natuur. Waarbij de natuur als de ‘andere’ wordt gezien, die ten dienste zou moeten staan van de kwetsbare identiteit van de mens. Zo kun je in een infernale spiraal terechtkomen, die alleen maar naar de afgrond kan leiden.

Een andere houding bestaat erin de natuur als een deel van jezelf te zien, en jezelf als een deel van de natuur. Voor de een kan dit religieus geïnspireerd zijn, voor de ander kan het ook zuiver wetenschappelijk gefundeerd zijn. Inzien dat planten, dieren en mensen in wezen uit dezelfde bouwstenen zijn gemaakt, en innig met elkaar verbonden zijn hoeft niets af te doen aan het unieke van de mens binnen dat geheel. Maar het kan ook aanzetten tot een nuttige nederigheid. Als we de bomen allemaal kappen, doden we ook onszelf. En als we de vergankelijkheid in alles durven zien, krijgt een idee als ‘verlies’ een ander perspectief. Een ander pijn doen kun je gemakkelijker als die ontmenselijkt is, als die tot een andere categorie wordt gemaakt dan je zelf bent. Als je echter bij wijze van spreken de zee in jezelf durft voelen, kun je ook voelen wat de zee voelt. Proberen het lijden te verminderen krijgt dan ook een ruimere lading. Misschien voel je meer verdriet, maar je voelt ook meer verbondenheid, waardoor het je minder verlamt en je minder alleen bent. En in plaats van alleen maar verlies kun je ook meer vrede vinden in het ‘leven in aandacht’, in het zoeken naar een andere relatie tussen jou en de rest van de natuur.

30 mei 2009

Het stroomt


‘Dit leek me de beste plek om te zitten, hier in het water. Hier kunnen we goed praten, het is alsof de dingen lichter wegen hier.’
‘Ik voel me alleen een beetje verlegen.’
‘Dat hoeft niet, helemaal niet.’
‘Ik wou al langer met je praten. Het lijkt alsof je iets weet.’
‘Dat denk ik niet eigenlijk. Maar misschien maakt het niet uit.’
‘Als je van hieruit de dingen ziet, dan lijkt alles zo rustig. Alsof alles een plaats heeft. Alsof er een samenhang is. Maar in mijn hoofd is dat zo anders soms. Dan is het alsof ik nergens in pas.’
‘En passen al die anderen er dan wel in?’
‘Toch veel. Of anders voelen ze het niet. Heb jij nooit het gevoel dat je op een verkeerde plek bent terechtgekomen of zo?’
‘Het is minder geworden. Misschien vind ik het niet meer zo erg om alleen te zijn, bij wijze van spreken. Er zijn natuurlijk veel mensen en zo, maar je bent toch alleen, ik toch. Af en toe is het alsof ik er vrede mee heb gesloten.’
‘Weet je dan altijd waar je naartoe wilt? Weet je wat je bestemming is?’
‘Nee, helemaal niet. Ik denk dat ik de vraag niet meer stel. Hoe ik de dingen doe, dat is belangrijker geworden dan waar ik naartoe ga. Het heeft lang geduurd eer ik dat besefte.’
‘Is dat het litteken daar?’
‘Ja, hier en hier. Er was een gat daar, en nu is het weer dicht.’
‘Mag ik eens voelen?’
‘Ja, doe maar.’
‘Doet het pijn?’
‘Nee. Soms is er een herinnering daar in de huid, en die doet pijn. Maar meer is er niet.’
‘Je had dood kunnen zijn.’
‘Ja. Dat besefte ik pas later. Het is raar hoe de dood het leven gemakkelijker kan maken.’
‘Soms zou ik willen weten waar ik moet zijn. Soms denk ik dat er ergens een plek is waar alles van me af zal vallen, en waar ik zal weten dat ik eindelijk thuis gekomen ben.’
‘Misschien ben jij zelf die plek wel.’
‘Maar het lijkt zo weinig. Er zijn nog zoveel tochtgaten in mij. Alles waait er doorheen.’
‘Maar die gaten zijn wel van jou, en ze zijn mooi. Misschien zijn ze wel belangrijker dan wat er omheen is.’
‘Ben jij nooit bang dan?’
‘Natuurlijk wel, meer dan me lief is.’
‘Gaat dat niet over?’
‘Ik denk het niet. Maar dat is niet zo erg.’
‘Ze zeggen soms dat alles wat je zoekt er al is. Het is zo moeilijk om dat te aanvaarden.’
‘Ze zeggen ook dat je niet moet zoeken om te vinden. Ik begrijp het nog altijd niet helemaal, maar er klopt iets van.’
‘Ik dacht vroeger dat het anders zou zijn. Dat je op een bepaald moment zou beseffen dat je daar was waar je wou zijn, maar dat is niet zo.’
‘Nee, dat is niet zo. Maar op een bepaalde manier wordt het dolen minder erg.’
‘Het kan dus ook minder pijn doen?’
‘Ja, soms toch.’
‘Het water is goed. Je had gelijk, het maakt de dingen lichter.’
‘Vroeger hadden we zo’n vloeiblad, in het roze, voor onze pen. En als je de punt van je pen ertegen hield, dan vloeide alles uit. Als ik in het water zit, is het alsof ik zelf een beetje mag uitvloeien. Het lijkt soms zelfs alsof je uitgevloeid dichter je natuurlijke staat bereikt.’
‘Het valt me op dat dit alles me eigenlijk wel rustig maakt. Ik had het nooit gedacht. Ik zou er ook nooit op gekomen zijn om dit zo te doen.’
‘Ik heb het ook moeten leren.’
‘Dit uur van de dag heeft iets van troost in zich. Hoe het licht zich terugtrekt. Het is alsof iets je vraagt om alles even toe te dekken. Gewoon, zoals je je klaarmaakt om te gaan slapen, en je alles van de dag van je aflegt. Zo zou het toch moeten, denk ik. Het lukt me niet altijd.’
‘Wil je nog blijven hier?’
‘Ja, nog even, als dat niet erg is.’
‘Nee, het is goed, we blijven nog.’

28 mei 2009

Vertraging

Het warme water loopt over mijn huid. Een nieuwe dag is weer begonnen. Dit moet snel gaan. Heel even is er bijna een blijven. Niet denken aan al wat moet komen vanaf zo. Alleen maar het water, en wat het doet. Hoe het verzoent. Maar het moment is weer voorbij.

De hele wagon blijkt gereserveerd. Dan maar naar een andere. Door de gang, naar de deur tussen de ene en de andere. Net naast de deur geeft een vrouw haar kind de borst. Even, tussen twee seconden, is er een eeuwigheid. Even verschijnen er vertraagde beelden op het scherm. Even is alles er. Tot de deur openschuift, en de oversteek gemaakt wordt. Het is al een streelbare herinnering geworden.

Een platte band is meer dan weerloos. Dat beetje verdwenen lucht heeft een hele identiteit weggenomen. Hoe langer je het uitstelt, hoe troostelozer die afwezigheid wordt. Je kunt niet anders dan even de trage tijd in stappen. Het is zoeken naar een kleine leegte die al wat vol en zo zichzelf was deed verdwijnen. Luchtbellen in het water. Gaten in het water. De plek wordt afgetekend, daar waar het moet gebeuren. Wachten tot de lijm klaar is voor het ontvangen van het nieuwe lichaam, waarna de eenheid zou kunnen teruggevonden worden. Daarna de fiets weg zetten, het is een kwestie van geloof. Geloven dat morgen, aan de andere kant van de nacht, alles er nog zal zijn. Alleen maar aanwezigheid die wacht.

De beelden komen terug. De mannen die aan de boot werken. De platbodem is er al. Je kunt hem al zien. Hij moet alleen nog aan de ruimte ontlokt worden. Zoveel handen betasten zijn vorm, ook al lijkt die nog onzichtbaar voor wie niet goed kijkt. Maar zij zien hem al. Het hout laat zich geduldig bewerken. De schaven hebben hun tijd nodig. Het heeft met de ziel van het hout te maken. Iemand vraagt wanneer hij af zal zijn. Misschien een jaar of drie. Als het meezit. En anders later. Wanneer het tijd is om boot te zijn.

De struik met rozen. Ze zijn aangeraakt door het licht. Ze moeten elke dag even bekeken worden. Al is het maar in het voorbij gaan. Voor minder doen ze het niet. Al wat vergankelijk is verdient het bekeken te worden.

De verontwaardiging laat zich later voelen. Het nieuws wordt ’s morgens gelezen. Een kleine storm steekt op. En zoveel later, het is al bijna avond, komt de kramp. In vertraging. De borst krimpt samen. De adem benomen. Even zou er een moment van angst kunnen zijn. Laat het lichaam zichzelf maar terugvinden, hoor je jezelf zeggen. Het plooit zich uit in een nieuwe vorm. Nog voor de voordeur wordt bereikt.

Hoe lang mag je kijken naar al wie om je heen zit? Soms zou je de toestemming willen om alle tijd te nemen. Om geen detail te missen. En alle verhalen die je daarbij zou kunnen vermoeden.

Het duister wordt weggenomen. Ononderbroken. Flitsen lijken zich bijna met elkaar te verweven. Het houdt niet op. Evenmin als het gerommel. De handen op de buik doen de adem verder vertragen. Alsof deze beweging alles daarbuiten zou kunnen afweren.

De vragen moeten beantwoord worden. Ze schuiven aan in rijen, zo lijkt het wel. Maar deze vragen verdienen traag. De woorden moeten langzaam naast elkaar gezet worden. Als kleine steentjes in het cement. Er mag geen spatie verkeerd staan.

In de droom wordt iets hersteld. Het past in elkaar, herkent zichzelf en maakt zich klaar voor wat zou kunnen komen.

De fietsster voor mij rijdt trager dan ik zou willen. Waarom eigenlijk niet meedrijven? Zou ik haar niet moeten zeggen dat een purperen jas samen met purperen fietstassen misschien net iets van het goede te veel is? Met een vloeiende beweging maakt ze haar haar los, dat ineens heel lang blijkt te zijn. Ze schudt er nog even mee, en laat de wind de rest doen. Anders had ik dit nooit gezien. Het is goed zo.

24 mei 2009

Wat je achterlaat


Misschien is het daar dat je bent. En alleen daar. Waar het zand wordt overgenomen door het water, en waar het later weer verlaten wordt. Misschien kun je alleen daar zijn. Nooit kun je weten naar welke kant je echt zou moeten gaan. Misschien wil de zee je zeggen dat die vraag verkeerd is. Dat de grootste rust bereikbaar enkel daar te vinden is waar er alleen die eindeloze beweging is. Dat de grootste onbeweeglijkheid daar is, midden in de getijden.

Soms is het alsof je het heel even weet. Je oefent jezelf in trage bewegingen. De handen als een op- en ondergaande zon, in een eindeloze reeks, waar nergens een naad te zien is. En je adem volgt dat ritme. En het is alsof het je beschermt tegen alles wat daarbuiten gebeurt. Alles wat je zou kunnen mee trekken in een stoet die de jouwe niet is. En even lijkt het alsof je dichter bij de aarde bent gekomen. Tot je opschrikt van de lucht die in en uit je gaat, en er net te veel eenzaamheid is overgebleven. De twijfel neemt het over. Dat het misschien toch beter is van hier te gaan, naar waar alles beweegt, waar de anderen zijn.

Het lichaam kan je niet leiden. Het is even ongrijpbaar als al het andere.

Soms wil je je gedachten enkel formuleren in woorden die iedereen begrijpt. Soms wil je zo opgewekt zijn als anderen van je verwachten. Soms wil je zoveel hoop uitstralen als nodig is, naar men zegt. En soms lijkt het alsof dat ook je voetstappen overneemt, en ervoor zorgt dat de gemakkelijke weg voor je ligt. En soms wil je alleen de woorden overhouden zoals ze onder je huid bewegen. Soms is er een waarheid die je niet mag verzwijgen. Soms zou het naakte inzicht in wat zou kunnen komen meer helderheid overlaten. Soms zou het gesprek pas daarna, en dan eindelijk beginnen.

Verdriet is gewoon een gevoel. Het komt en het gaat. Net als geluk. Het komt en het gaat. Het is niet meer dan dat, als je daar staat. Het heeft niet veel zin je tegen het water te verzetten. Tegenhouden wat gewoon door je heen kan stromen, het hoeft niet. Evenmin als niet toelaten wat gewoon naar je toe komt. Af en toe lukt het je.

Je kijkt naar je huid, en je ziet de littekens. Soms trekken ze je weg, naar hun kant. Alsof alleen de gaten overblijven. Soms zijn ze een rivier, waarin je gewichtloos kunt worden. In het volle besef van alles wat niet gehavend kan worden, zolang de tijd beweegt.

Misschien zijn de foto’s ergens in je begraven. Hoe de dingen waren. Wat ooit gebeurde, wat ooit gezegd werd. Soms lijkt het alsof ooit ergens een weg werd gesloten. Het kan je overvallen, onbewaakt als je bent. Het heeft je longen kleiner gemaakt, je armen korter. En soms is er alleen de vrijheid die je zelf hebt gewonnen op de tijd. Alles wat je kunt zien omdat je zo geworden bent. Je zou het nooit anders willen.

Misschien zou je iets willen kunnen vasthouden. Misschien verlang je dat er ooit iemand is die zal blijven. Misschien zou je het laatste woord willen kennen. Misschien wil je weten wat je achterlaat. En dat terwijl je daar staat. Waar het water heen en weer gaat. Niets is zachter dan water, en niets heeft meer kracht. Je kijkt naar je voet, en wat er beweegt tussen je tenen. Hoe snel je kunt verdwijnen als je je verzet. Of je kunt het bewegende water strelen, in een onbeweeglijk moment. En hopen dat dat ooit genoeg zal zijn. Zou je dichter kunnen komen?

23 mei 2009

Onder hoge druk

Dat de dingen waaraan je je het meest ergert bij anderen ook wel eens je eigen onderdrukte ikken zouden kunnen zijn. Dat las ik onlangs. Opnieuw goed voor diepgaand wetenschappelijk onderzoek. Een speciaal programma werd opgestart. Met name eerst een onthullend gesprek onder hypnose, begeleid door de mysterieuze Esmeralda, daarna gevolgd door een speciaal therapeutisch programma om zo als het ware oog in oog te gaan staan met je demonen, of minstens je ergernissen.

Gelukkig kon ik zelf de selectie maken uit de ontzaglijke lijst die bleek op te duiken tijdens de hypnose, waardoor ook voldoende zelfconstructie overeind kon blijven in het kader van de zelfverzoening, wat dan weer een ander speciaal therapeutisch programma is. Maar dat is een ander onderwerp natuurlijk.

Mannen die vertellen over hun hogedrukreiniger. Dat bleek al meteen een topper te zijn. Voor alles wat ook simpel kan, gebruiken die mannen toch liever een apparaat. Ze zijn vooral goed in het bedenken van de meest waanzinnige toepassingen, waardoor het ding ook meteen het meest onmisbare instrument is voor de hedendaagse levenswijze. Laat de hogedrukreiniger in jezelf toe, had Esmeralda nog gezegd. Ik had mezelf eens even goed bekeken in de spiegel nadat ik uit de douche was gestapt, maar ik zag het niet zo meteen. Maar ik was vastbesloten me er helemaal voor open te stellen. En inderdaad, enkele dagen geleden is het apparaat tot mij gekomen. Bij een gezamenlijke opruimklus dook het ineens op. Of ik ook even mocht, hoorde ik mezelf zeggen. En ik moet het bekennen: wat is dat lekker! Met zo’n spuit een vuil koertje te lijf gaan, het heeft wel iets. Ik keek even om me heen of niet te veel mensen het gezien hadden, en vertelde later aan Esmeralda dat ik nooit zal praten over de hogedrukreiniger die ik ook nooit zelf zal bezitten natuurlijk, waardoor ik me in principe nog steeds zou kunnen ergeren aan mannen die praten over hun spuit, maar die argumentatie kwam blijkbaar niet geheel geloofwaardig over…

Trosjes Limburgse vrouwen van pensioengerechtigde leeftijd die de trein nemen naar Oostende, naast je zitten, en doodgemoedereerd als het moet uren kunnen doorpraten over alle varianten van lekkere recepten. En zelfs al zou de trein naar Timboektoe gaan, dan nog zouden ze gewoon doorgaan. Dit vond Esmeralda een bijzonder interessant geval. Niet zozeer omwille van de recepten, want er bleek bij mij geen schroom te zijn om te praten over recepten, integendeel. Maar wel blijkbaar over de tentoon gespreide ‘zen in action’. Zij vond dat ik vooral goed was in praten over zen, maar minder goed in de overgave aan een vorm van totale ledigheid. Zij vermoedde dat allerlei niet-verwerkte trauma’s aan de oorsprong zouden liggen van het opduikende schuldgevoel bij zoveel nietsigheid. Een boek lezen leidt nog altijd minstens tot iets… En ja, ik heb gekozen voor de totale confrontatie. Ik ben naar Oostende gespoord, en heb het vrouwenclubje opgewacht. Ik vroeg of ik me tussen hen mocht plaatsen. Wat geen probleem bleek te zijn, ze waren immers nog lang niet uitgepraat, over die recepten. Eerst ging het nog goed, maar al tussen Brugge en Gent was het moeilijk om niet totaal in de hyperventilatie te gaan door zoveel kabbelend zeemzoet getater. Ga met de stroom, had Esmeralda me nog gezegd. En ja, naarmate we Brussel naderden was ik helemaal verzonken in deze mantra van de totale aanwezigheid in het nu. Pas in Hasselt ben ik uitgestapt, vastbesloten om de Limburgse vrouw in mij meer toe te laten…

Voetbalsupporters, met lelijke sjaaltjes, met te dikke bierbuiken, met te veel kabaal, met iets te veel massale joligheid. Esmeralda vermoedde hier een diepe eenzaamheid, een lichte afgunst op mensen die wel lid waren van een groep en daaruit een identiteit konden halen, en een sterke verbondenheid. Ik kon me eerlijk gezegd moeilijk voorstellen dat er ergens een onderdrukte voetballer in mij zat. Maar goed, ik heb het geprobeerd. Ik kocht een volledige outfit. In onverslijtbare stof, die minstens 174.899 kan gewassen worden en nog geen krimp geeft. Ik kocht zo’n vreselijke toeter op een spuitbus. Grote hoeveelheden bierblikken werden opgestapeld. En elke dag oefende ik, om toch in staat te zijn genoeg te kunnen drinken na de match. Ik droomde ’s nachts van voetbalprentjes van Panini, die vroeger op school werden geruild. Ook toen wist ik al niets van voetbal, en ik kreeg de restjes van de anderen, nerd als ik was. Alles kwam weer terug… Ik heb het geprobeerd, maar het is niet gelukt. Ik ben naar de grote bekerwedstrijd gegaan, maar ben tijdens de pauze weer vertrokken, stiekem ervandoor. Alleen liep ik weg van het grote stadion, en hoorde achter mij de kreten. En ik dacht: alles is goed zoals het is. Er zal nooit een voetballer in mij huizen. Bier drink ik toch liever uit een glas. En dat linnen hemd met dat gat in, voelt toch veel lekkerder dan die plastic dingen.

21 mei 2009

De rug


‘Ik wist dat het tijd was om nog eens langs te komen.’
‘Dat is heel lief van je.’
‘Het is voor mij nu ook anders. Misschien wel gemakkelijker, hoe raar het ook klinkt.’
‘Ik denk dat ik het wel begrijp.’
‘Ik vermoedde al dat je hier zou zitten, hier op de bank in je tuin.’
‘Hier zit ik vaak. Vroeger minder eigenlijk. Ik keek vaak naar de bank, vanuit het raam, maar ik zat er weinig op. Maar sinds een tijd doe ik het wel vaak. Ik hou ook wel van dit moment van de dag.’
‘Op dit moment zit ik ook dikwijls in de tuin, en kijk ik naar de planten. Soms heb ik helemaal geen zin om te lezen, en dan doe ik niets anders dan kijken.’
‘Volgens mij kon je dat altijd al beter dan ik. Als ik het te lang deed, maakte het me altijd erg onrustig.’
‘Maar jij kon misschien beter alleen zijn dan ik, met of zonder boek.’
‘Zou het zo zijn? Ik vraag het me wel eens af. Het voelde altijd al als het beste voor mij. Maar soms was ik wel bang voor het ouder worden. Dan had ik schrik dat er bij het ouder worden een moment zou komen waarop ik ineens de kinderen zou missen. En nu ben ik ouder, en soms is het alsof die schrik op de loer ligt. Alsof ik weet dat ik bijna bang ga worden.’
‘Ik weet dat je het niet gelooft, maar er is iets dat niet anders is. Ik kan het je nog altijd niet goed uitleggen. Ik had er nooit de woorden voor, en nu nog niet. Maar ik weet dat dat je angst is, en het is moeilijk dat ik ze niet weg kan nemen van jou.’
‘Dat hoeft ook niet, niemand kan er iets aan veranderen. De dingen zijn wat ze zijn, en ik ben blij met alles wat er op mijn weg is gekomen. Ik heb de kinderen, ook de jouwe, zien opgroeien tot de mensen die ze nu zijn. Het ontroerde me soms meer dan ik aankon. Het was af en toe gemakkelijk dat ik enkel toeschouwer was. Misschien ben ik dat altijd wel geweest, een toeschouwer.’
‘Maar je deed het wel goed. Je kon altijd goed kijken.’
‘Misschien wel. Het heeft me wel geholpen bij de boeken. Hoewel het me nooit echt gelukt is te schrijven wat er soms in me omging. De laatste moed had ik niet.’
‘Ik denk dat je je vergist. Je bent te streng. Ik ben alleszins blij dat je het toch gedaan hebt. Ze zijn heel bijzonder, die boeken van jou.’
‘Ik had gehoopt dat het me meer vrede zou geven, maar dat was niet zo.’
‘Ook dat zie je verkeerd denk ik. Je zou eens moeten weten wat er werkelijk omgaat in het hoofd van alle anderen. Jij bent er dichter bij gekomen dan je zelf beseft.’
‘Zou dat zo zijn? Misschien wel.’
‘Waar denk je aan?’
‘Mag ik je hand eens zien? Ze zit altijd ergens in mijn hoofd. Hoe zit het nu, wat is nu weer de palm en wat de rug? Ik kan het nog steeds niet uit elkaar houden. Dit dus.’
‘Wat zie je dan?’
‘Ik wou gewoon even zien of alles nog klopt. Of alles nog goed in de tijd past. De tijd die achter je ligt is soms precies een soort blokkendoos of zo. En elke dag moet je alle blokken weer opbouwen, tot ze allemaal staan, en netjes in elkaar passen zonder om te vallen.’
‘Ik denk dat ik uiteindelijk toch altijd meer vooruit wilde kijken. Maar of het werkelijk zoveel verschil maakt, weet ik niet meer.’
‘Zijn er dingen die je anders zou hebben gedaan, nu je alles weet?’
‘Ja, toch wel denk ik. Maar ik kan je nog niet uitleggen welke. Het is voor het eerst dat ik dit nu aan mezelf toegeef, en het is nog te vroeg om alles te zeggen. Maar jij zult het zeker van me horen.’
‘Het is goed, we hebben nog alle tijd van de wereld.’
‘Alle tijd die de wereld ons nog geeft, en ik weet niet hoeveel dat nog is. Maar het maakt niet uit.’
‘Ik heb je altijd mooi gevonden, weet je dat?’
‘Ja hoor, dat weet ik. Ik heb het wel nooit begrepen, maar ik weet het.’
‘Het is zo. Wordt het niet te koud voor jou hier buiten?’
‘Nee, nog niet. Laten we nog even blijven zitten.’
‘Ik weet nog dat je me ooit vroeg om samen te zwijgen. We hebben daar een hele tijd gezeten, zonder iets te zeggen.’
‘Ja, dat weet ik nog. Het maakte me heel gelukkig op dat moment.’
‘Wil je dat nu ook doen? Tot het donker is?’
‘Ja, dat is goed.’

17 mei 2009

Van over de oceaan



De zoete melancholie kan je bereiken op een onbewaakt moment. En je kunt ernaar verlangen op een late zondagmiddag. Ze kan je langzaam innemen, als een zachte vesting die zich gewillig laat overhalen tot verlies.

Het is ongemerkt gegaan. Je spreekt over lichamen die het laten afweten. In welke richting zou de herinnering gaan? Zou het jonge en nog ongeschonden lichaam zich herinneren wat er nog moet komen, of zou het omgekeerd gaan? Je weet het niet. Je kijkt elkaar aan en ziet dat je in de fase van de deuken bent gekomen. De woorden worden gekeerd.

Misschien kan het je lichaam zacht maken. Daar waar je schouders huizen zou het zichzelf los kunnen laten. Het zou je buik terug kunnen brengen in het ritme van trage stappen.

De dingen blijven, gelukkig. Het mooie ingelegde doosje. Schijnbaar verloren tussen allerlei spullen. Maar zo hoort het. Het omvat het oude zakhorloge. Als een plek waar je naartoe kunt gaan. Het wacht om de tijd weer over te nemen. Je moet het alleen opdraaien. Het komt van ver in de andere eeuw. Het zal altijd bij je blijven. En nog lang daarna zou het er nog kunnen zijn. Het niet bewegen van de wijzers is dus nooit het einde, enkel een wachten.

Er zijn verhalen die je zou kunnen hebben meegemaakt. Je moet er alleen naar luisteren. Wat moet er meegebracht worden van over de zee? En het lied dat eeuwig zou mogen duren.

Je groeit in het lichaam van je vader. Even dacht je dat je die trage, bijna stilerende bewegingen van je gelaat zelf ontdekt had, dat ze zelf naar jou toe gekomen waren. Met ogen vooraan, maar met heel veel heel ver daar achter. Een beetje afwachtend. Klaar voor kleine bewegingen. Maar het is niet zo. Je groeit in iets. Je oorsprong wordt je bestemming. Tot je hem ziet, en begrijpt waar hij in gegroeid was. Hoe je door vooruit te gaan kunt verdwijnen in waar je vandaan komt.

En ’s nachts in het volkomen donker de trappen opgaan. En traag bewegen, alsof er nergens een lek zou zijn. En alleen de beweging overblijft. Ontlichaamd.

Je zou er veel voor geven om hem opnieuw dezelfde verhalen te horen vertellen. Steeds opnieuw, nu zou het niet geven.

Soms doe je het zelf ook. Verhalen klaarmaken die je opnieuw kunt vertellen. Ze moeten het goede ritme hebben, en genoeg verlies. Ze moeten nog lang mee.

Soms blijft alleen de muziek over. Meer moet er niet zijn.

En aan het einde van de dag kun je telkens opnieuw even buigen. Dankbaar voor wat er was. Ook al komt er niets voor je geest. Met overgave voor de nacht. Ook al is je lichaam daar nog niet. Klaar voor het niet-weten van de rivier die je door moet om aan de andere kant te komen. Ook al weet je dat je dat mysterie nooit zult begrijpen. Het helpt even te buigen. De vragen die niet te beantwoorden zijn, vragen dat ook niet.

16 mei 2009

De haven


Het jongetje fietst voor zijn grootvader uit. Hij versnelt in de aanloop, om sneller boven op de brug te zijn. De grootvader komt er rustig achteraan. Verandert niet van tempo. Zo komt hij ook wel boven. Er is veel wind op de brug. Uit zijn jaszak haalt de grootvader twee snoepjes. Voorbij die brug is het de andere kant. Hierboven is er het geraas van het verkeer dat onder de brug gaat. Aan beide kanten is er de wereld, netjes verbonden op de brug. De weg is er uitgeknipt, die hoort hier niet bij. Misschien heeft ooit iemand van op de weg het jongetje gezien.

Op weg naar het concert. Het is de zondvloed. Na enkele meters geef je het al op. De overtuiging dat je tussen de druppels door zou kunnen laveren. Het geloof dat je het nat worden zou kunnen vermijden door je wil. Je kunt je alleen overgeven aan de tijd die je nog nodig hebt om de bestemming te bereiken. Daar waar je weer aan land kunt gaan. Misschien moet er een wereldwijd verbod op paraplu’s worden ingesteld. Ze proberen een stuk wereld te onteigenen. Misschien voelen mensen zich droog onder een paraplu. Maar jij krijgt die dingen altijd net niet in je ogen. De vriend die met jou mee op weg is naar het concert heeft ook een paraplu. Hoe doe je dat, daar net wel of net niet mee onder lopen? Het komt er alleszins op neer dat al het water netjes geconcentreerd in je nek loopt. Aangekomen is er alleen lekverlies. Je dacht even weg te zijn van de bliksems daarbuiten. Tot blijkt dat er binnen volop geflitst wordt. Tijdens het concert kan de natte broek door natuurlijke warmte opdrogen, wat tot een kleine dampkring leidt.

Er is keuze tussen een snellere, een tragere en een trage trein. De tragere is goed. Het reizen mag iets langer duren. De vrouw die tegenover je komt zitten bestookt zichzelf met hevige muziek, diep in haar oren geplugd. Herrie voor gevorderden. Je zou willen vragen of er een reden is, een verhaal of een fantasie die die muziek zou kunnen verklaren. Iets dat aannemelijk zou kunnen maken dat die muziek gekozen is. Maar ze staat al op, om te verdwijnen in het buiten, terwijl jij blijft zitten. Verder op weg naar huis. Door het landschap dat zich elke dag laat bekijken.

Er zijn nog zeven punten te bespreken. De vermoeidheid heeft het overgenomen aan alle kanten van de tafel. Geduldig wordt toch alles afgewerkt. Het verzet is eerder opgegeven, het lichaam is al over die breedtegraad.

Met een hard lichaam de nacht ingaan. Weten wat er zal gebeuren, maar er niet aan denken. Wat moet zal wel. En zo gebeurt. Een eerste maal wakker, als in een kleine tornado. Even van boord gaan, om weer terug te keren. Erop vertrouwen dat het anders zal zijn. Een tweede maal wakker, midden in een hevige droom. Die je verwart, maar vooral geruststelt. Alles is er nog. En de windstilte heeft meer terrein veroverd. Er mag nog een eeuwigheid zijn voor het ochtend is.

De woorden willen niet. Ze vinden je niet. Ze zijn ergens daar. Ze glijden niet door je huid. Ze laten zich niet ontvangen.

De foto heeft zich verankerd in je hoofd. Ze heeft iets bereikt dat wachtte op gevonden worden. Er is een thuiskomst. Heel even lijkt het toch mogelijk om thuis te komen. Al lijkt het water gemakkelijker.

Het jongetje kijkt naar de grootmoeder. Die is rustig in de weer. Kleiner kun je wortelen niet snijden. Ze zullen ooit in de soep weer opduiken. Maar nu is er alleen dit. Alles is hier. Er is geen enkele reden om nu, op dit moment, van hier weg te gaan. Zwerven hoeft niet.

De muziek loopt door terwijl, ze weeft zich tussen de woorden. Onbevlekt verlangen naar New Orleans. Soepel maar nooit, zelfs maar even, leeg. Wie zo’n tedere maar doelgerichte toetsaanslag heeft, moet iets weten.

13 mei 2009

Nergens

‘Mag ik er even bij komen zitten?’
‘Ja hoor, doe maar.’
‘Waar denk je aan?’
‘Aan nergens. Het is alsof ik vandaag niet naar huis wil. Misschien wil ik verdwalen, of verdwijnen.’
‘Of ontvoerd worden.’
‘Ja, dat is ook nog een optie natuurlijk.’
‘Is er iets waarvan je weg wilt vluchten?’
‘Dat weet ik niet zo goed. Ik denk dat er te veel spiegels in het huis zijn. Alles is daar. Alles wat er altijd is, en wat er altijd zal zijn. Meestal is dat niet zo erg, ik geloof niet zo in die verhalen van alles achterlaten en helemaal opnieuw beginnen. De zwaartekracht is meestal niet zo erg. Maar vandaag mag het voor een keer eens anders zijn.’
‘Als je dat wilt, kan ik wel doen alsof ik je ontvoer. Alles kan, als we straks aankomen in het station. De stad is groot genoeg voor wat dan ook.’
‘Ik zal dan nu even doen alsof ik me verzet, dan is daarmee alles geregeld.’
‘Weet je, ik heb dit nog nooit gedaan. Het rare is dat ik erover gedroomd heb vorige nacht. En toen ik je hier zag, leek het alsof ik je altijd gekend heb.’
‘Dan weet je misschien wel meer over mij dan ik zelf. Wat gebeurde er nog meer in de droom?’
‘Ik nam iemand mee. Ik kon zijn gezicht niet zien. We gingen de hele stad door. Het rare is dat mijn benen zo zwaar waren. Ik moest mezelf echt verder slepen. Tot ik hem uiteindelijk in mijn armen nam, en zo verder droeg. Toen werd alles lichter op een of andere manier.’
‘En hoe lang ben je zo doorgegaan?’
‘We gingen tot aan de rivier, en daar hebben we gewacht. Wachten is mooi. We hebben gewacht tot het fris begon te worden. En toen heeft hij mij gedragen. Naar mijn huis. Het was alsof hij de weg al kende.’
‘Misschien was dat wel zo. Het was een warme nacht. Ik kon niet slapen. Ik stond op, en keek door het raam naar de straat. En daar stond die vrouw. Ik zie haar soms in de straat, ze is steeds erg gehaast. En nu stond ze voor het raam, te kijken. Ik denk dat ze mij niet kon zien, maar eigenlijk hoopte ik stiekem dat het wel zo was. Ze leek me zo verdrietig.’
‘Waarom heb je dan niets gedaan? Een teken geven of zo?’
‘Ik weet het niet. Op een of andere manier leek het beter zo. Zonder iets te doen. Iets dat niet bestaat, toch laten gebeuren. Zo kan het altijd nog eens opnieuw gebeuren.’
‘Welk verhaal zou zij erover vertellen? Misschien is ze bang van de nacht. Misschien was het een verjaardag gisteren van iemand die erg bijzonder was voor haar, maar niet meer in de buurt is. Misschien wilde ze jou wel zien.’
‘Eigenlijk is het beter dat ik het niet weet. Het is vaak beter de dingen niet te weten. Soms weet je dat wanneer een ander zou weten wat er in je omgaat je in elkaar zou klappen.’
‘En toch wil je dat soms nog liever. Soms wil je uit elkaar vallen.’
‘Misschien wel, maar ik ben altijd bang dat de stukken niet meer in elkaar zullen passen nadien.’
‘Het kan natuurlijk ook altijd dat er iemand komt die alles terug netjes in orde brengt. Denk jij dat ook soms, dat er zo iemand zou kunnen zijn?’
‘Soms wel.’
‘Ik probeer me soms voor te stellen hoe het zou zijn. Af en toe heb ik de neiging om alles te goed te willen doen. Maar soms zou ik willen dat ik helemaal niets moest doen, en dat er dan toch niets zou gebeuren.’
‘Dat begrijp ik.’
‘Maar dat speelt straks natuurlijk allemaal geen rol, als we in de stad verdwijnen.’
‘Nee natuurlijk niet.’
‘Laten we proberen onze naam niet te zeggen. Voorlopig toch niet.’
‘Dat is goed. Een naam zou alles kunnen bemoeilijken.’
‘Een naam deelt als het ware de ruimte in. Dan is er een punt afgebakend, waarna je niet meer kunt verdwijnen. Je kunt dan alleen nog maar ergens zijn.’
‘Misschien is het wel mogelijk om heel even een verhaal te zijn, zonder geschiedenis, en zonder toekomst. Alleen maar dat verhaal.’
‘Ja.’
‘Het is zo ver denk ik, de trein is gestopt.’
‘Ja, het is zo ver.’

10 mei 2009

Zegening


Wat als een teleurstelling komt, kan ook anders uitdraaien. Verzet je er niet tegen, laat het gewoon gebeuren, en adem verder. Zoiets hoor je wel eens. Ik probeer die gedachte in mijn hoofd te laten sijpelen na de aankondiging dat de trein naar Amsterdam na eerst 20 en daarna 30 minuten vertraging nu gewoon afgeschaft is. Het zal nog later zijn eer ik op de bestemming aankom. Ik had zelfs langer kunnen slapen. En zo. Dus: en wat dan nog? We zijn nu toch onderweg, wat maakt het uit? Het lijkt zelfs te werken. Er is meer leestijd nu. De tweede weekendkrant is ondertussen uit. Het boek dat bijna uit was, is dat ook helemaal nog voor de Nederlandse grens overgestoken wordt. Voor de luxe zomaar kiezen tussen twee extra boeken die ook meereizen. Het wordt een boek over het taoïsme.

Of je buiten de taal zou kunnen denken, en in welke mate de taal het denken stuurt. Misschien is het wel dezelfde vraag als of je zonder of buiten je lichaam kunt denken. Het is niet zo dat er geen werkelijkheid zou bestaan buiten de taal. Maar hoe je in wezen anders dan talig kunt zijn, dat is wat anders. Je zou die vraag zelfs niet kunnen beantwoorden zonder taal te worden. Soms lijkt het alsof je enkel in de taal verblijft. Je beweegt tussen de woorden. Je ziet ze, zou ze allemaal aan kunnen raken. Ze zijn er allemaal. En soms is het een vreemd lichaam, dat alleen maar in jezelf en dus jezelf kan zijn. Dan is de onbereikbaarheid van jezelf hevig aanwezig. Veel van wat je waarneemt is al bepaald door de taal. Je ziet kleur x of y, je ziet een individu. Instrumenten om de werkelijkheid te ordenen zijn in eenheden van taal vastgelegd. Hoe het zou zijn om maagdelijk kleuren te zien, dat is niet meer terug te halen. En toch kun je dat proberen te denken. Waardoor je dankzij die woorden kunt proberen om iets te denken wat buiten de woorden ligt. En toch is er ook een waarneming die niet zo bemiddeld lijkt door woorden. Kijken naar hoe iemand beweegt en ineens alles begrijpen. Je interpreteert wat je ziet. Pas wanneer iemand vraagt wat je nu eigenlijk gezien hebt, en hoe je dat geïnterpreteerd hebt, stel je vast dat je aan de woorden moet beginnen.

Hoe een primaire reactie je kan overvallen tijdens het lezen. Dat diezelfde woorden anders lezen, nu je weet dat de schrijfster ervan niet meer onder de levenden is. Hoe de woorden ineens lichaam geworden zijn. Een mens heeft jaren gewerkt, gedacht om tot iets te komen wat hier nu zomaar in je handen ligt. Het zou ongelezen kunnen blijven, maar dat is nu niet meer het geval. Iemand heeft een vreemde taal geleerd, heeft stapels boeken gelezen, heeft iets van de weg waarover dit alles gaat in haar lichamelijkheid binnen gebracht. En dat alles leverde dit boek op. Je kunt het lezen, en iets beginnen te begrijpen. Heel even lijkt het alsof je in het hoofd kunt kijken van wie dit schreef. Waar is al die zorgvuldig opgebouwde kennis naartoe, nu dat lichaam niet meer leeft? Natuurlijk is dit boek er nog, gelukkig maar. Maar al de rest, waar is die? Alle woorden over de grote vergankelijkheid en de stroom waarin leven en niet-leven elkaar opheffen, ze zijn allemaal binnen handbereik. En toch. Het lijkt zo brutaal oneerlijk.

Het ritme van het bewegen door het landschap heeft het ondertussen al lang overgenomen. Zou dit ook een stroom zijn om in te verdwijnen?

Langzaam laveren tussen het ontrafelen van paradoxen. Die uiteindelijk geen paradox blijken te zijn. Je moet als het ware aan de andere kant van de paradox gaan staan om ze te begrijpen. Soms lukt het. Soms lees je, zomaar neergeschreven, de bevestiging van wat je al lang vermoedde. Misschien wel vermoedde in een ruimte nog voor de woorden. En soms is er iets dat begint te protesteren. Ergens in je lichaam. Je weet ondertussen al lang niet meer of je ooit hebt gedacht dat je eigen lichaam en geest gescheiden waren. Er is weerstand. Blijkt toch ergens in de buik te zijn. Hier wil je de weg om niet te volgen dus niet volgen.

Het kan ook een troost zijn. Te lezen dat anderen er al eindeloos lang over hebben nagedacht. Over het verschil tussen dit en dat. En waar het ene in het andere overloopt. Net als de vraag waar hier ophoudt en waar daar begint. Hoe je door niet meer dan enkele woorden ineens iets van het mysterie kunt zien in de dingen.

Zinnen opgeschreven, vele vele jaren geleden. Ze kwamen tot je op een of ander moment. Nooit begrepen hoe. En nu lijkt het alsof er toen een inzicht was in iets wat je nu pas begrijpt. De woorden liepen voorop. Een schok.

Eindeloos lang, en tegelijk eindeloos kort duurde de treinreis van heen en terug. Er is weer een boek dat bijna uit is. Nog te vroeg om er iets zinnigs over te zeggen. De beelden en de woorden worstelen nog. De lege ruimte van de beweging door het landschap is daar een ideale plek voor.

09 mei 2009

Cola

Hoe verwarrend. Na een lange dag, na een lange week op de trein stappen. Het is vrijdagavond. In lichte staat van uitputting. Hoe je ernaar uitkijkt om te verdwijnen in de treinrit. Doen alsof je de krant aandachtig leest, en nog niet weten of dat alsnog zal lukken. Niet uitkijken naar praten. Erop rekenen dat je niemand bekend tegen zult komen, stiekem dan. Alleen al maar omdat je moe bent, en misschien niet onmiddellijk veel belangwekkende dingen zult zeggen. En dan loopt het anders natuurlijk. Omdat het zo moet zijn. Daar zit ineens iemand die je wel kent. Je gaat bij haar zitten. Even moet je door de wankele vermoeidheid. Om al snel vast te stellen dat het zo ook goed is. Misschien wel beter. Een mooi gesprek.

Het is zijn verjaardag. Hij is er wel niet meer, maar dat verandert niets aan zijn verjaardag. Het gaat al een tijd door je hoofd. Ik moet nog eens bellen naar haar, om te horen hoe het haar gaat. Het leven zonder hem, het leven dus. En ineens is zijn liedje op de radio. Hij had een liedje dat het zijne was. Bij elke gelegenheid werd het gedraaid. En zo is het zijn liedje geworden. Nu, net op zijn verjaardag is het op de radio. Het is tijd om haar te bellen, om het haar te zeggen, dat zijn liedje op de radio was.

Hoe verwarrend. Je legt je neer in de zetel, voor een luie avond. Je kijkt ernaar uit, de luie avond van het einde van de week. Wat er te zien is. Ook als je alleen woont, kun je met jezelf dialogeren. Is er iets te zien vanavond? Het tv-blad wordt grondig bekeken. Het is een film die je wilt zien, maar welke. Je kunt zo zien dat die ene film wel beter zal zijn dan die andere. En toch. Toch is er nog een debat, met jezelf. Dat je toch altijd de beste van de twee moet kiezen. Maar dat je ook wel eens gewoon naar niet de beste hoeft te kijken, dat dat toch ook moet mogen, of niet soms. Dat je op die manier al op voorhand weet dat je je zult ergeren aan zo’n stomme film, en dus terwijl de kans voorbij zult laten gaan om een betere film te zien. Dat dat best zou kunnen, maar dat die goede film nu net op de verkeerde zender wordt uitgezonden, dat je zeker meteen zou kijken als die op een andere zender was geweest. Dat dat zowat het achterlijkste argument is dat je zou kunnen bedenken. En zo. Uiteindelijk toch maar de goede film kiezen, met lichte tegenzin. Meteen merken dat het inderdaad een heel goede film is. Tijdens het reclameblok snel stiekem zappen naar de andere film, om vast te stellen dat het inderdaad een heel slechte film is. Als het leven simpel is, waarom maak je het dan toch moeilijk?

Morgen is het haar feest. Ze wordt zestien. Ik was erbij toen ze haar eerste stappen zette. Denk ik toch. Hoewel eerste stapmomenten steeds door velen geclaimd worden. Het maakt niet uit, zo zit het in mijn hoofd. En nu wordt ze zestien. Er moet een bijzonder cadeau gezocht worden. Zou die kleur oorbellen goed bij haar staan? Toch maar wel, toch maar niet, toch maar wel dus. De man vraagt of hij ze moet inpakken. Dit keer zeg ik maar ja. Lichte vertwijfeling duikt op in zijn ogen. Dapper begint hij er toch maar aan. Het wordt een heel klein pakje. Het ronde etiket van de winkel blijkt te groot te zijn, zou het hele pakje doen verdwijnen. Dan maar zo. Het is goed zo.

Hoe verwarrend. Bij het buitengaan van het grote feest van de fair trade biedt een mooi meisje me een blikje cola aan. In het interne alarmsysteem voor het efficiënt detecteren van foute boel gaat het signaal tweemaal af: blikje, cola. Na een kamerbreed intern debat van een microseconde toch maar aannemen. Dat het onbeleefd zou zijn op dit grote feest om dit nieuwe product nu niet aan te nemen. Dat het toch fair trade is. En zo. Het is een mooi blikje. Wat een van de elementen van de verwarring is. Interne weerstand tegen dingen die mooi en degelijk gemaakt zijn, en eigenlijk als enige bestemming hebben om zo snel mogelijk weggegooid te worden. Het moet 134 jaar geleden zijn dat ik nog een blikje kocht. En nu zit er zo’n gekoeld en aantrekkelijk blikje in mijn rugzak. Er is nog een stevig stuk te stappen tot aan het station. Verdere interne discussie. Het moet minstens 248 jaar geleden zijn dat ik nog cola dronk. Zou het eigenlijk wel lekker zijn? En waar ga ik het dan opdrinken? In het kader van de algehele wereldvrede is het toch een hele opluchting dat de anderen niet in mijn hoofd kunnen kijken… Er wordt afgesproken dat de paar minuten wachten tot de trein binnenkomt een goed moment is om het blikje op te drinken. Het is een klein blikje, dus er is geen risico dat ik met een halfvol blikje de trein op zal moeten stappen. En zo geschiedt. En het is eigenlijk best wel lekker.

07 mei 2009

Massagraf


In het nieuws deze week. Nabij het Franse Fromelles is men begonnen met het blootleggen van een massagraf uit de Eerste Wereldoorlog, dat daar ontdekt werd in 2008. Men vermoedt dat de resten van zo’n 400 Britse en vooral Australische soldaten in het graf begraven zijn. Voor Australië is Fromelles een plek met een sterke symboolwaarde. Een van de zwartste bladzijden uit de geschiedenis werd hier geschreven. Op één dag werden er 5.533 Australische soldaten gedood, gewond of gevangengenomen. Ze waren pas gearriveerd, nog onervaren, en werden na twee dagen al ingezet. Dat alles gebeurde op 19-20 juli 1916. Het werd wel eens omschreven als “the worst 24 hours in Australia's entire history”. De operatie was bedoeld als een afleiding van de grote gruwelijke slag aan de Somme die niet ver daar vandaan plaatsvond, en ook om een Duitse stelling in te nemen. Het haalde allemaal niets uit. Alles was even zinloos als de rest van de immense slachting die op dat moment werd uitgevoerd verderop. De Australiërs hebben altijd het gevoel gehad dat de Britse generaal Haking, een man met de reputatie van een ‘slachter’, de onervaren Australische jongens meedogenloos het veld had ingestuurd voor een tactisch zinloze operatie.

Een bericht in het nieuws. Je ziet de mensen die beginnen aan het millimeter per millimeter uitgraven van het terrein. Er is al een plek voorzien waar een nieuw oorlogskerkhof zal komen waar deze mannen zullen begraven worden. De apparatuur staat klaar om van zoveel mogelijk menselijke resten via DNA te achterhalen van welke mensen ze waren. En het is alsof er ergens een zucht wordt geslaakt. Het heeft zoveel jaar geduurd, maar nu zullen deze mannen niet meer naamloos verder rusten.

Het raakt me telkens weer erg diep. Wat is er te weten van wat nooit te weten zal zijn? Hoe zou de geur geweest zijn, in die paar momenten voor het beslissende signaal werd gegeven? Net voor die jonge bange mannen uit hun loopgraaf moesten kruipen.

Ze zitten en staan daar wezenloos te wachten. Van alle mannen op de foto overleefden er slechts drie, en ook zij waren gewond. Maar op de foto is het nog net niet zo ver. Hoewel ze misschien het gevoel hebben dat ze al bijna dood zijn. Misschien zijn ze hier al in het niemandsland waar ze straks doorheen zullen moeten ploegen vooraleer de heuvel in te nemen waar de Duitsers zitten. Want dat is het doel zogenaamd.

Wat zou je kunnen doen om deze mannen te eren? Misschien proberen te denken aan wat er door hun hoofd gaat op het moment van die foto. Misschien proberen de gedachten voorzichtig mee te dragen. Aan wie denken ze? Geliefden en familie. Hopen dat die gedachten op een of andere manier de zee over zouden steken. Hopen dat er ergens iets of iemand is die wat onherroepelijk zal gaan komen toch nog zou kunnen afwenden. En weten dat het allemaal niet zo is. Zou er een manier bestaan om die gedachten in je handen te houden en zo alsnog iets te redden? In een traag ritueel.

Is er ooit iets te begrijpen van hoe het moet gevoeld hebben? Als een radeloze blinde proberen tussen het mitrailleurvuur door te lopen, strompelend over de dode lichamen van je kameraden die je enkele minuten geleden nog lachend toespraken. Het komt telkens terug in mijn hoofd.

En zodra het schieten weer stopt, worden de lichamen in de terug heroverde paar vierkante meter weggesleept, vervoerd met een smalspoor en met tientallen tegelijk in een put gegooid. Misschien is een van de mannen op de foto daar wel bij. Misschien is hij een van diegenen die sinds die dag ‘missing in action’ was. Vermist. Hoe kun je vermist zijn? Hoe kun je nergens zijn?

Steeds worden zoveel jaar later verklaringen afgelegd, over wat die dode mannen zouden gewild hebben. Dat ze zouden gewild hebben om naast hun kameraden begraven te worden. Ik vraag me af of de duizenden Australische mannen die sneuvelden die dag al wel tijd genoeg hadden gehad om kameraad te worden. Misschien waren ze vooral nog verloren, nog niet aangepast aan die verre vreemde wereld waarin ze gedropt waren. Het enige wat ze wilden was waarschijnlijk naar huis gaan.

Maar dat velen van hen hun naam terug zullen krijgen, dat is wel het mooiste. Misschien zou de mooiste militaire eer die ze alsnog kunnen krijgen erin bestaan dat ze niet als militair geëerd worden. Hoe mooi zou het zijn als de nazaten van die onfortuinlijke jonge mannen alleen maar verhalen zouden vertellen, uren lang. Over wie ze waren, over wat ze graag aten, over welke liedjes ze floten als ze ’s morgens opstonden, over de dromen die ze hadden, over welke toekomst ze wensten voor hun nog niet geboren kinderen. Misschien zouden we hen zo alsnog uit hun loopgraaf kunnen halen en in onze armen koesteren.

03 mei 2009

Rabarbertaart

‘Hoe stil het hier is, je schrikt ervan.’
‘Ik dacht er ook net aan. Het hele landschap lijkt te zwijgen. Kijk, daar waren we deze middag nog, langs die helling.’
‘Ja, het was heel mooi daar. Het viel me op hoe het landschap zo snel leek te veranderen op dat kort stuk.’
‘Ik herinner me het nog van de vorige keer toen we die wandeling maakten. Weet je dat nog?’
‘Natuurlijk weet ik dat nog, het blijft altijd ergens bij me.’
‘We zijn nu wel ouder geworden. Vind je me niet te oud voor deze plek?’
‘Nee, helemaal niet. Ik denk dat je rustiger geworden bent, en je praat meer dan toen.’
‘Is dat zo?’
‘Ja, dat vind ik wel. Het is goed. Ga je me straks nog meer vertellen?’
‘Als je dat wilt.’
‘Ja, dat wil ik wel. Maar er is nog veel tijd nu. Het is nog niet donker.’
‘En we blijven zeker hier tot het donker is. Ik wil graag wachten tot het helemaal donker is.’
‘We hebben nog rabarbertaart. Ze is zo lekker dat ik er nauwelijks aan durf te beginnen.’
‘Wat zou er dan gebeuren als ze op is?’
‘Dat weet ik niet. Misschien word ik wel heel onrustig of zo.’
‘Misschien is dat wel een goed plan, wie weet.’
‘Als je hier bent, is het alsof je ver weg bent van alles. Ik wou even weg van alles.’
‘Ik zag het al lang aan jou, ik wist het al langer.’
‘Is dat zo? Waarschijnlijk wel. Soms ga je maar door met de dingen waarmee je bezig was. Het ene moment weet je waarom je die dingen blijft doen. Dan voel je diep in je buik dat het goed is, dat je daarbij wilt horen. En het andere moment lijkt het alsof je de laatste trein gemist hebt. Alsof je de rest van de tijd vast zult zitten in een doodlopende straat of zo. Ik denk dat ik bang ben van dat tweede gevoel.’
‘Het vreet aan je, ik zie het. Maar we zijn nu hier, hier geeft het niet.’
‘Wilde jij ook graag terug naar hier komen?’
‘Ja, heel erg. Toen we de vorige keer hier waren, was het alsof alles in elkaar paste. Toen hebben we hier ook nog gezeten trouwens, op een avond als deze. Het was een warme dag geweest. En het was ook zo stil. En toen kreeg je ineens telefoon, van je vader of zo.’
‘Ja, het was mijn vader.’
‘Soms denk ik dat ik te weinig gezegd heb. Ik had je meer moeten vertellen.’
‘De nacht is nog lang.’
‘Ja, de nacht is nog lang. Maar de tijd is ondertussen ook voorbij gegaan. Tussen toen en nu.’
‘Ik heb de foto’s nog bij van toen, hoe je er toen uit zag, en hoe ik er toen uit zag.’
‘Laat me die straks maar even zien. Dan kan ik zien of mijn herinnering nog klopt.’
‘Het is alsof ik me nog sommige geuren herinner. Van de ochtend.’
‘En van de tocht hier naartoe.’
‘Ja, die ook. Zou het te laat zijn denk je?’
‘Als ik eerlijk ben, moet ik zeggen dat ik het niet weet. Misschien wel.’
‘Misschien niet, misschien maakt het niet uit, en gaan de dingen gewoon door.’
‘Ik had zo’n rare droom vorige nacht. Het was alsof ik op de loop moest gaan. Er was erg veel wind, en ze zeiden dat we moesten schuilen in de eerste inham die we konden vinden. En ik liep door, samen met mijn dochter. En dan was er zo’n grote inham, van een raam of zo. En daar kropen we in. Ze hadden gezegd dat er veel zand zou komen, en net toen we erin zaten, kwam al dat zand voorbij, als in een echte zandstorm.’
‘En kon je er nog uit?’
‘Ja, de storm ging voorbij, en toen werd alles weer rustig. En toen gingen we gewoon terug.’
‘En daarna?’
‘Dat weet ik niet, toen werd ik wakker.’
‘Dus je bent nergens meer aangekomen. Je weet niet of je nog thuis gekomen bent of zo?’
‘Nee, dat weet ik niet.’
‘Daar moet ik eens over nadenken, het is een rare droom. Hij zou beter bij mij passen dan bij jou denk ik.’
‘Misschien wel. Heb jij nog rare dromen gehad?’
‘Vorige week was er nog een. Ik weet niet meer juist wat er gebeurde. Ik weet alleen dat er heel erg veel mensen in voorkwamen. En dat ik mijn schoenen weer eens kwijt was. Dat komt vaak terug in mijn dromen.’
‘Ja, dat zal wel. Wat denk je?’
‘Wat denk jij?’
‘Dat het laat genoeg is, denk je niet?’
‘Ik dacht net hetzelfde, het is laat genoeg.’

02 mei 2009

Een rimpel nalaten


Wat zou je willen nalaten, als je ineens uit het leven zou verdwijnen? Misschien een glimlach af en toe op het gelaat van wie je kende. Dat zou al heel veel zijn. En af en toe een verhaal waarin je naam wordt genoemd.

En ’s avonds ga je naar de rand van het water, daar waar de zee het land betast, daar waar ze zich in elkaar uitstrekken. En je ziet de rimpel op het water. Misschien ben jij dat wel. Het wateroppervlak heeft zich even verdicht. Het water zocht zichzelf op, omarmde zichzelf. Voor heel even. Je zou kunnen geloven dat de mogelijkheid tot rimpels de bestemming is van het water. Misschien wil de rimpel voor heel even de illusie van zichzelf geloven. Zolang het duurt. Je ziet alles bewegen op het water. Misschien ben jij dat wel.

Soms kun je hunkeren naar de zee. Misschien is het de zee in jezelf. Misschien is het een herinnering aan dat moment waarop het water vergeten is dat er een zelf is geweest. Het kan je overvallen op een late namiddag. Wanneer je lichaam tot vermoeide pijn is herleid. Wanneer iemand je vraagt of er wel genoeg gelukkige momenten in je leven zijn. En je niet meer weg zou willen gaan van de plek waar je op dat moment bent beland. Wanneer de weg van daar naar huis alleen maar eindeloos kan zijn. Dan kan het gebeuren. Dat je jezelf van alles zou willen ontdoen wat de wind kan tegenhouden. Om daarna te verdwijnen in de zee, om terug alleen maar zee te worden.

Stel je voor dat je erin zou slagen een goed mens te zijn, zo heel af en toe, op een onbewaakt moment. En stel je voor dat iemand dat zou opmerken. Om het later, na de glimlach, heel even een keer te vermelden. Misschien kun je dan verdwijnen in de adem van de tijd, zonder erfzonde.

De mens is gedoemd tot verhalen. Dat lot is ook zijn of haar grootste vrijheid. Er is een universum vol verhalen. Ze omvatten je. Ongemerkt bewegen ze in en uit de plek die jij bent. Je kunt ze zien, als je lang genoeg wacht, op een stille middag. Alle verhalen. En hoe je daarin zult verdwijnen. Zodra ze je opnemen is het alsof alle verhalen zich even herschikken. Hongerig kijken ze naar dat andere dat ze zelf ook zijn. Heel even is het stil. Tot de nieuwe verhalen die nu kunnen ontstaan zich beginnen te vormen. Misschien is dat het hoogste wat je zou kunnen bereiken in een leven, de mogelijkheid om een verhaal te zijn.

Misschien is het mogelijk. Na lang wachten. Dat je, langer dan even, niemand kunt zijn. Dat je niets bezwaart, niets neemt, niets herleidt. Dat je niet oordeelt. Dat je alleen het getij zou zijn. Dat zoeken zou je kunnen verzoenen.

En hoe je dan zou moeten bewegen. Hoe je zou moeten gaan. Hoe je zou moeten kijken en aanraken. Hoe je lichaam doorwaadbaar zou moeten worden.

Alles wat je doet, doet ertoe. Wat je eerst overvalt en naar adem doet snakken, blijkt daarna vol troost te zijn.

Misschien maakt het het falen draaglijk. Omringd als het wordt door water.

Soms zijn er momenten waarop je denkt dat je er iets van begrepen hebt. Dat al dat wachten tot iets heeft geleid.

Misschien is de schoonheid een vorm van mededogen. Heel even lijkt er een kier te zijn. Heel even kun je zien wat je daarvoor enkel kon vermoeden. Alsof het je gegund wordt. En wat dat met je doet.

01 mei 2009

Boeken

De mensen op het podium praten over boeken. Het heeft iets met verlangen te maken, luisteren naar mensen die praten over boeken. Bijna deelgenoot worden van iets, bijna toegelaten worden. Soms hoor je vertellen over een boek dat je zelf al las, en dan lijkt het alsof je even op een andere plek in de zaal zit, misschien wel op de rand van het podium. Soms hoor je een boek beschrijven waarvan je weet wat het met je zou kunnen doen als je het zou lezen. Soms begin je in je hoofd mee te praten, begin je verhalen te vertellen over een boek. Soms zie je alleen maar de ogen. De vrouw die steeds op het podium zit intrigeert. Er is iets met de manier waarop ze het woord boek uitspreekt. Die klank raakt iets wat ergens in je rug zou kunnen zitten. Zeg het nog eens, denk je. En ze doet het. Soms verlamt het je bij het lezen van een boek, het besef dat je al die andere boeken op dat zelfde moment niet kunt lezen. Bijna preventief zou je alle hoop opgeven, en nooit meer lezen, om het gemis niet te moeten voelen. En dan kijk je naar mensen die vertellen over boeken. En heel even lijkt het alsof zij wel in het heiligdom zijn binnengetreden. Daar waar alle boeken zijn, en daar waar ze allemaal gelezen zijn. Zou dat het verlangen zijn? Hunkeren naar hoe je lichaam zou kunnen voelen als al die boeken er hun plaats in zouden gevonden hebben. Misschien zou je stijf zijn van het lange zitten, maar er zou tegelijk een vrede zijn neergedaald, waardoor eindelijk het gemis zou zijn opgeheven. Dat hoop je toch. De mensen op het podium praten verder.

Ooit hoorde ik een schrijver bij een voordracht, in een klein café, en hij sprak het woord boek op dezelfde manier uit als zij doet. Zou het te weten zijn wat die klanken doen?

Een iets tragere trein terug naar huis nemen, omdat je weet dat de rit lang genoeg duurt om de hele boekenbijlage uit te kunnen lezen. Heel even kloppen de dingen.

Soms gewoon even voor de stapel gaan staan, en ze allemaal even aanraken. Het is als heel even bijna gestreeld worden in je nek.

Het verzamelen. De vader verzamelt boeken. Pockets met de verhalen van de Franse commissaris. De zoon heeft een briefje in zijn portefeuille. Met de reeds aanwezige nummers. Zo kan er steeds onmiddellijk worden overgegaan tot de aanvullende aankoop. Zo lang de collectie niet volledig is, zijn er ergens boeken die als voornaamste eigenschap hebben dat ze nog niet in de kast staan. Ze zijn lege plek, zo lang ze er niet zijn. En daarna zijn ze zichzelf. De collectie lijkt tot rust te komen. En toch blijft er het vage vermoeden dat er toch nog ergens boeken zouden kunnen zijn die nog moeten komen. Iets blijft knagen.

Er staan boeken in de kast die er heel oud uit zien. Ze hebben een leren rug, licht gehavend, en ze komen uit een tijd van ongetwijfeld eeuwen geleden. En ze staan daar zomaar in de kast. Daar rechts boven, boven de bandopnemer met de grote spoelen. Af en toe heel voorzichtig kijken. Heel even lijkt het alsof ze een klein geultje zijn in de tijd. Zoals op de harde grond, een klein geultje waardoor het water ineens stroomt. Zo openen ze even een deur naar een verleden, zodra je ze openslaat. Als een kamer die aan het einde van de gang is, waarin je nooit binnen kunt kijken. Ineens weet je dat die kamer er is, en er de hele tijd blijft. Tot je het boek weer dichtslaat, en ook die gang verdwijnt. En alles gaat weer door.

De moeder van de vader leest dezelfde boekjes. Nooit iets over horen zeggen. Nooit een verhaal gehoord over het verhaal in het boek. En nu pas valt dat op.

Soms zijn de boeken in de winkel een uitnodiging, soms een verwijt. Soms zie je hun wellustige vormen. Ze beloven het genot dat jij ook kunt krijgen. Ze beloven dat je eindeloos kunt blijven lezen en genieten, want ze vermenigvuldigen zichzelf. En soms kijken ze je meewarig aan. Verwijten je hun niet-gelezenheid. Door jou dan. Ze kijken op je neer. Tot je je nederlaag aanvaardt.

In een nachtmerrie. De boeken stormen je tegemoet. De bibliotheek is behekst, of daardoor gewoon zichzelf. Bij elke poging tot binnentreden komen ze op je af. Traag maar zeker, zoals het bos in Macbeth. Tot je ingesloten bent, en alleen kunt vluchten. Dag na dag. Tot je beseft dat je grootste angst je grootste verlangen is. Willen weten wat er in de boeken staat. Zo graag de boeken willen dat het pijn doet. De demon in de ogen kijken, en ooit niet meer vluchten. Pas daarna komt de ochtend weer.