28 maart 2010

De achterdeur


‘Soms zou ik weg willen.’
‘Zit je daar al niet langer op te denken?’
‘Ja, eigenlijk wel. Ik dacht dat je het niet zou merken.’
‘Het is niet zo moeilijk te zien. Maar wat wil je eigenlijk?’
‘Het is niet zozeer wat ik achter me zie, ik ben blij met veel dingen die er waren. En nu gaat het soms ook wel. Maar het is wat ik voor me zie, de tijd die nog zal komen. En dat idee weegt te zwaar, op een of andere manier.’
‘Je klinkt alsof je nu al aan een eindpunt bent gekomen, en je bent toch nog jong?’
‘Dat van dat jong lijkt maar zo denk ik. Vorige week zag ik die foto weer. Kijk, ik heb ze hier bij me. Ik keek naar die mensen, en ik zag mezelf. En ik zag iets dat ik niet wilde zien.’
‘Als ik die foto naast je houd, is het alsof je ogen zo moe zijn.’
‘Zo voelt het ook, denk ik.’
‘Maar moe hoeft toch niet te blijven. Ik wil maar zeggen: je ogen hebben het in zich om er anders uit te zien.’
‘Ja ja, grapjas.’
‘Nee, ik meen het.’
‘Dat zal ik dan maar geloven. Och, het zal zich wel uitwijzen zeker? Ik zal wel weten wat ik moet doen, wanneer het moment daar is.’
‘Denk je dat?’
‘Soms toch wel. Soms droom ik over een deur. Aan de andere kant van die deur is er iets, maar ik heb ze nog nooit open gedaan.’
‘Waarom niet?’
‘Misschien is het genoeg te weten dat die deur er is. Het helpt tegen een klein beetje gek worden.’
‘Een klein beetje is natuurlijk op zich niet zo slecht, maar dat is iets anders.’
‘Heb jij nooit het gevoel dat je op iets zit te wachten dat niet meer zal komen?’
‘Soms wel, maar het wordt minder, sinds een tijdje toch.’
‘Wat heb je daarvoor gedaan?’
‘Ik had de indruk dat het wachten tijdverlies was. Dat besef verandert er op zich niet zoveel aan, maar het voelt anders. Ik ben een trage beweger, meestal toch. Het is een andere situatie dan bij jou, maar ik zag ineens ook iets voor me dat zou kunnen komen. En het was pas toen dat ik besefte dat ik eigenlijk aan het wachten was. Op wat dan ook.’
‘En is het nu anders dan?’
‘Ja, een beetje toch. Het is alsof ik anders adem. En het is ook alsof ik beter zie wat er allemaal al wel is.’
‘Ik ben zo ver nog niet denk ik. Ik zal toch iets moeten doen, maar het is nu nog niet het moment.’
‘Dat zou kunnen.’
‘Laten we er maar even over zwijgen, dat is beter.’
‘Als jij dat wilt.’
‘Ja.’
‘Het is ondanks alles toch mooi dat we hier nu zijn, vind je niet?’
‘Ja, absoluut. Het is een zachte avond. Je ruikt de dag nog een beetje.’
‘Daar is de zon aan het ondergaan. Straks wordt het hier bijna helemaal donker, er zijn geen lampen.’
‘Zal ik anders even je nek en je schouders los maken?’
‘Dat zou wel lekker zijn, als je dat ziet zitten.’
‘Natuurlijk. Kom maar hier zitten zo, dan kan ik er goed bij.’
‘En dan kunnen we zo naar de zon kijken, die langzaam verdwijnt.’
‘Zo lang het nu is, is dit toch perfect, vind je niet?’
‘Ja. Zo is het.’
‘Morgen gaan we weer terug, daar zo, tussen de bergen.’
‘Bergen? Noem jij dat bergen?’
‘Ja, toch wel een beetje.’
‘Het zijn volgens mij meer wat ruim uitgevallen muggenbeten.’
‘Aha, en jij hebt ongetwijfeld ervaring met het echte werk?’
‘Je moest eens weten.’
‘Gelukkig weet ik dat dan toch niet. Blijf nu maar even een beetje stil zitten, je moet niet de hele tijd met je hoofd draaien, anders lukt dat hier niet.’
‘O ja, sorry. Ik zal anders gewoon even zwijgen.’
‘Dat is niet zo’n slecht idee. Voor even toch.’
‘Ja, voor even.’

Geen opmerkingen: