31 maart 2010

De rij

Het is weer de tijd van het jaar. Op weg naar de kliniek, met de fiets de berg op. Er moet een symboliek zitten in die tocht. Elk jaar gaat het door me heen, op die plek waar ik ooit letterlijk niet meer vooruit kon, de berg niet op kon.

Onderzoek in twee delen. Het ene was vorige week al. Er wordt gekeken in. Een camera gaat op ontdekkingstocht, zal alles in beeld brengen. De camera gaat een innerlijke wereld in, als een grot of onderaardse gang. Wat ooit daarbinnen was, heeft erg bepaald wat er daarbuiten gebeurde. Het is dus geen andere wereld, en toch. Het is zo dicht bij hier, zo vertrouwd in zijn niet-zichtbaarheid maar wel-aanwezigheid. En toch, het resultaat dat op een scherm zichtbaar wordt, het lijkt een andere wereld. Iets waar je afstand van zou kunnen nemen, alleen al door te kijken. Je verdwijnt in een verdoving, terwijl je meer zou willen zien. En tegelijk is het verleidelijk om even weg te glijden. Als je later weer wat wakker bent, is er iets dat zoet is, dat even zou mogen duren zelfs. Maar je gaat weer weg.

Voor het zo ver was, was het nog moeilijk. Bijna als een eenzame bergklim, weliswaar thuis uitgevoerd. En je komt aan op de plaats waar het zal gebeuren. De mevrouwen aan die balie spreken je streng toe, en vragen met een preventief verwijtende blik of je je wel goed hebt voorbereid thuis. Zo goed als mogelijk, zeg je bijna fluisterend. Naar waarheid geantwoord, maar misschien zal het niet genoeg zijn. De man in het groene pak zal je later meteen geruststellen. Maar dagen later is er nog een lichte vertwijfeling.

En nu is het dus het andere deel. Onderweg zijn geeft je de kans om alle beelden even terug op te roepen, denk je. Maar er komen er weinig. Zou dat erg zijn? Waarschijnlijk niet zo heel erg.

Elke keer die lichte angst, dat je niet snel genoeg op zult staan zodra het nummertje op het scherm floept. 177 10. Je loopt naar de mevrouw die aan nummer 10 zit, met nummer 177 in je handen. Je controleert het nog even voor alle zekerheid. En nog voor je zit zou je ook al je SIS-kaartje moeten bovenhalen, alsof je in een western zit en snel je revolver moet trekken. Daarna wordt het wat rustiger, en komt er altijd een mooie glimlach. Terwijl probeer je te onthouden welke kleur je straks zult moeten volgen.

Dezelfde angst zal nog enkele keren aangesproken worden later. Waar moet je gaan zitten in die grote wachtzaal om meteen bij de omroepmevrouw te raken die straks, ergens tussen andere namen, zal roepen “mijnheer Mertens!”? Je kiest een plekje uit, en zorgt ervoor dat je die krant snel in elkaar kunt plooien. Wat dus nooit lukt.

“Niet meer ademen, u mag weer ademen!” De stem die dat roept blijkt opgenomen te zijn, op een speciaal adembandje of zo. Want de mevrouw die op de knoppen moet duwen heeft een andere stem. Een mooiere stem trouwens, en grotere ogen. Maar hoe kun je weten hoe de ogen van de stem op dat bandje eruit zien?

Het apparaat schuift over de buik, een beetje zompig gevat in gel. Er worden allerlei dingen bekeken. Bekeken door te luisteren, dat is wel fascinerend. Terwijl dat ding in allerlei richtingen opschuift, krijg je de indruk dat dat daar wel een immense ruimte moet zijn in die buik. Er moeten allerlei dingen naast elkaar liggen, die dan ook nog eens in allerlei richtingen kunnen bekeken worden, of beluisterkeken, misschien is dat een beter woord. Dat moet daar geweldig galmen. Het is alsof je iets niet weet. Elke dag leg je je handen op die buik, net voor het slapen. Tot alles warm wordt. Soms lijkt het koud, en dan is het alsof je je plaats in het geheel kwijt bent, alsof je ronddoolt, zonder aarding. Maar nu lijkt het even alsof die handen blind zijn. Misschien is blind wel genoeg.

Dat het de blauwe lijn was wist je eigenlijk nog van vorig jaar. Je zou er zo naartoe kunnen lopen, zelfs zonder lijn, denk je dapper. Wachtzaal D wordt het. Je weet nooit goed waar D ophoudt en C begint. Zul je straks wel snel genoeg binnen zijn, als je naam wordt geroepen?

Je kijkt naar de hele rij mensen. Er zijn er zoveel. Sommigen hebben iets verloren, je ziet het in hun ogen. Het zal niet meer terugkomen. Je ziet die man, die altijd naar ergens opzij zit te kijken, met een gelaat dat onderweg, in alles wat aan dit moment vooraf ging, is verstijfd. De angst heeft zich genesteld. Zijn vrouw houdt de moed erin, en lost een kruiswoordraadsel op. En tussendoor schikt ze het buisje dat zuurstof brengt voor haar man. Ze duwt zijn rolstoel gezwind in de richting vanwaar zijn naam geroepen werd. Het lijkt alsof je de jongste bent van de hele rij. De meeste namen moeten tweemaal omgeroepen worden. Zal dat later bij jou ook zo zijn? Of moet je nog nauwkeuriger in de juiste wachtzaal gaan zitten?

In het kamertje wordt alles overlopen. “Zijn er klachten, mijnheer Mertens?” De vraag der ontregeling, zoals elk jaar. De professor komt na een tijdje zelf ook binnen. Ze kijkt me diep in de ogen aan, en stelt me gerust. Alles is in orde. Het is wat je wilt horen. En je zou willen dat er meteen een diepe rust zou neerdalen in je buik, maar dat gebeurt niet.

De mevrouwen van het bloed lijken altijd deel te zijn van een geheim genootschap. Ze kijken je licht samenzweerderig aan.

En als je de berg weer af rijdt, komen ze, alle beelden.

Geen opmerkingen: