08 mei 2011

De roos


‘Wat zou je willen nu?’
‘Dit niets, dat lijkt me wel wat. Het is alsof ik de voorbije tijd zowat altijd klaar moest zijn. Mijn lichaam is paraat voor actie, of zoiets. En nu zou ik langzaam willen leegvloeien, en zo terug bij mezelf uitkomen.’
‘Ik heb het gevoeld, het is voor mij niet zo anders nu. Dus dat komt goed uit.’
‘Dit soort ochtend doet me altijd wel iets. Het is nog stil, maar je hoort wel leven ergens in de verte. De vogels zijn er. En op de achtergrond die melancholische muziek. En dan hier gewoon kunnen zitten, alsof je alle tijd zou hebben.’
‘Hebben we dat dan niet?’
‘Nu wel, zolang dit duurt.’
‘Je handen zijn trager. En je ogen zijn anders dan gisteren.’
‘Misschien wel. Hier zo gewoon zitten, kijken, en traag ademen. Het is ook een beetje wachten op de pijn. Die moet er eerst nog uit.’
‘Gisteren zag ik hoe de roos er bijna was. En vandaag gaat ze komen, denk ik. Heb je dat gezien?’
‘Ja, ik zag het ook daarnet.’
‘Ze heeft toch een eigen plekje, hier tussen de andere planten en bloemen.’
‘Op een of andere manier voel ik me klein, als ik die roos zie. Hoe ze elk jaar komt, en weer weggaat. Ze neemt haar tijd, langs die frêle takken. Ze lijken zo dun, zo breekbaar. En toch lukt het telkens weer.’
‘Het is soms alsof je twijfelt aan de natuur. Je bent altijd zo verbaasd als dingen weer in bloei komen na de winter.’
‘Aan de natuur twijfel ik niet zo, misschien twijfel ik meer aan mezelf, en die roos wijst me daarop.’
‘Het is niet nodig.’
‘En de roos draagt ook herinneringen en verhalen. Het is alsof ze die telkens weer in mijn handen legt, en dan moet ik ervoor zorgen.’
‘Het zal je nooit loslaten, denk ik, dat gevoel.’
‘Nee, misschien niet.’
‘Je kunt ook gewoon kijken naar de roos, hoe ze de zon zoekt, en vindt. Dan hoef je niet te denken.’
‘Het is mooi. Soms kun je hevig zijn, en wil je blijven praten. Maar je hebt ook geen schrik van de stilte. Je gaat niet weg, ook niet als ik alleen wil zijn.’
‘Het is ook niet moeilijk om bij jou alleen te zijn. Het heeft even geduurd. Ik weet hoe je vroeger soms te bezorgd was, te veel je best deed om lege plekken te vullen.’
‘Ja, dat is zo. Dat duurt altijd lang bij mij.’
‘Het is raar, met die roos. Ik ben niet vaak nostalgisch of zo, maar als ik rozen zie denk ik altijd: vroeger hadden rozen een sterkere geur, nu ruik je ze niet meer. Waarom missen mensen dat niet?’
‘Misschien durven ze niet.’
‘Mijn moeder had iets met rozen. Ze had een hele collectie in haar tuin. Hoe ze ernaar keek, dat was heel bijzonder. Het was alsof er dan iets in haar ogen kwam, alsof ze iets zag. Ik heb haar nooit durven vragen wat het was. Ze liet me op een of andere manier ook wel verstaan dat dat een gebied was waar ik niet mocht komen. Ik heb wel een vermoeden, maar we hebben er nooit over gesproken.’
‘Als ik die oude foto’s van je moeder zie, dan zie ik wel iets van haar ogen in de jouwe.’
‘Ja? Dat heb ik zelf nooit gezien. Misschien is het wel zo.’
‘Wil je nog koffie?’
‘Ja, doe maar.’
‘Soms denk ik dat we met het ouder worden meer trekken van onze vaders en moeders overnemen, onbewust waarschijnlijk. Alsof ze daar een huis gevonden hebben.’
‘Als ik naar mijn kinderen kijk, vraag ik me soms af hoe ze zullen zijn als zij oud zijn. Maar die gedachte maakt me tegelijk een beetje bang. Alsof ik het niet echt wil weten. Verwarrend.’
‘Als ik hen zie, en hoe jullie met elkaar zijn, dan denk ik dat het heel erg goed zal komen.’
‘Ja? Dat is mooi.’
‘Misschien moeten zij in hun tuin ook wel rozen gaan kweken. En moet jij hun dat leren.’
‘Oei, dat is een moeilijke gedachte.’
‘Het komt wel, als de tijd daar is.’
‘Misschien moet jij hun iets leren over het hout, hoe het leeft, en hoe ze het kunnen gebruiken.’
‘Zouden ze dat willen horen dan, van mij?’
‘Ik denk het wel.’
‘We zien wel.’

Geen opmerkingen: