29 mei 2011

Het aarzelen

Het jongetje weet niet goed of het al warm genoeg is om zonder jas naar school te gaan. Wanneer is de juiste dag? Wanneer weet je zeker dat wat nog fris is ’s morgens in de namiddag warm genoeg zal zijn? Hij weet het niet, en wacht uiteindelijk liever een dag te lang. Om dan telkens weer vast te stellen dat hij zich vergiste.

De vriendin die je al een tijdje weer eens moet bellen. Het is al lang geleden, en je zou haar graag nog eens horen. Horen of alles in orde is. Of de dingen goed gaan, hoe het met de kinderen is, eventueel – in geval van grote dapperheid – of ze gelukkig is. Je staat aan de telefoon. Het nummer klaar. En je doet het toch maar niet. Je zult wel storen waarschijnlijk. Ze zal wel honderd betere dingen te doen hebben. En het is ondertussen toch ook al een beetje te laat om nog te bellen, of zoiets. Maar de volgende keer zal het zeker lukken, denk je toch.

Het jongetje is nu een groot jongetje. Hij hoort ’s morgens het weerbericht op de radio. Het zou tegen de avond kunnen regenen of onweren. Moet je dan ’s ochtends toch je regenjas meenemen, terwijl het dan al te warm is waarschijnlijk. Het gepieker, en altijd de verkeerde keuze, zo lijkt het wel.

Het langzaam proberen de buikangst af te leren. De buik van na de ziekte is een andere buik geworden. Eerst heel grillig en onwillig. Nu stilaan gewoon redelijk onvoorspelbaar, en soms dwars. Alle vormen van sociaal verkeer, zoals uit eten gaan, die eerst angstvallig vermeden werden. En nu voorzichtig terugkomen. De dingen die je wel en niet doet. En nooit weten of je te veel of te weinig aarzelt.

In een discussie in een zaal of een groep geen behoefte voelen om jezelf aan het woord te horen. Geen zin om het spel te spelen. En tegelijk de onzin of onwaarheden die worden rondgetoeterd niet kunnen verdragen. Met lichte tegenzin toch het plichtsgevoel laten winnen.

Je met veel schroom in een vreemde taal wagen. Die wel elke dag horen of lezen, en ook wel spreken. En toch de schrik voor het plots opduikende zwarte gat. Het gevoel dat die taal elke dag moeilijker wordt, naarmate je er meer over te weten komt, naarmate ze dichterbij komt.

Aanschuivend in de winkel in je hoofd oefenen hoe je die vraag zult stellen. Vermoedend dat het een heel domme vraag zal zijn inleidende zinnetjes voorbereiden die kunnen maskeren dat je dus wel degelijk dom zult zijn. Toch maar steeds de voorkeur geven aan de naïeve methode, liever dan aan de overbluffende. Uiteindelijk valt het toch wel vaak mee, stel je vast. En soms kan het ook aan die ander liggen natuurlijk, zeg je tegen jezelf.

In een andere winkel niet goed weten of je je ter plekke bedachte grapje zomaar zult loslaten op de verkoopster. En het toch maar doen. Om vast te stellen dat de ene je een beetje beduusd aankijkt en volledig humorbestand is, terwijl de andere meteen helemaal meegaat. Hoe leuk het eigenlijk is, om met een wildvreemde zo onnozel te doen. Terwijl je naar buiten loopt, slaat de verlegenheid al snel weer toe.

Niet weten of je iets van je passies zult laten merken. Misschien zul je te hevig overkomen. Misschien zullen er te veel woorden komen, zullen ze daardoor overweldigend lijken. Misschien heb je schrik van je eigen kracht. Misschien zal iemand denken dat je hem of haar wilt overklassen of raken. Terwijl je soms alleen verlangt naar het waardig maar onbevreesd heen en weer gaan van argumenten. Misschien zullen anderen zien hoe raar of saai je bent. Misschien heb je schrik van waar je passie jou zou kunnen brengen. Misschien maak je je gewoon te veel zorgen.

Of je wel altijd genoeg zegt aan alle mensen dat je hen graag ziet. Waarschijnlijk niet. Soms slaat de paniek toe, ergens midden in de nacht. En zou je alles meteen willen kunnen rechtzetten. Later blijkt het nogal mee te vallen. Je weet het nooit.

Geen opmerkingen: